Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXXXIX.
| |
[pagina 394]
| |
onder de hut van den missionnaris in de Rocky-Mountains. Als was het eensklaps duidelijk geworden, - en zelfs den met de beste bedoelingen bezielden ontging het somtijds, - wat God gewild had, dat Zijn priester in de geschiedenis zou zijn, als had een lichtstraal alle nevelen en alle duisternissen weggevaagd; twee honderd millioenen vierden Pius den IXen, - maar vergaten schier den Paus of den koning - en vierden alleen den priester. Voor éen dag moest de vijand zelve zwijgen - voor éen dag moest hij bewonderend staren op den priester en afhouden van laster en hoon. ‘Haec est dies, quam fecit Dominus.’ Aan de bewoners der nog getrouw gebleven pauselijke provinciën, die behalve de ziel en lichaam vernederende dwingelandij van den priester-koning nog daarbij altijd het schouwspel moeten verdragen van de volle zegenstroomen, in den vorm van met geweld afgeperste belastingen, enz. op hun naburen, de vrije burgers van het éen-Italië neêrdalend; aan hen, die niettegenstaande dat alles, een zoo dwaas gebruik van de hun nog gelaten vrijheid maakten en den Paus gingen vieren, komt wel de eerste plaats, zoo niet reeds de tijdsorde het vereischte, bij een beschrijving der feestelijkheden toe. Op den morgen van den 9en April zag men op het prachtig binnenplein van het Vaticaan een zonderling schouwspel. Daar verdrongen zich de deputatiën van alle steden, dorpen en vlekken van den pauselijken Staat. Onder hen bevonden zich ook Ciocciari, bewoners der Campagna of der bergstreken, forsche gestalten, met gebronsd gelaat en zwarte oogen, in hun grof blauw gewaad en hairigen overbroek, met den klassieken bloemruiker in de hand. Allen droegen het geel en wit, de pauselijke kleuren, deze in het knoopsgat, gene los en zwierend om den puntigen hoed. Kar op kar met prachtige buffels bespannen rolde het plein op. Vlug en handig werden de giften afgelaten en, naar de aanwijzingen van den architekt Martinucci, sierlijk ten toon gesteld. Het was als een geïmproviseerde tentoonstelling van de landbouw- en nijverheids-produkten van 's Pausen nog overgebleven gebied. Men zag er geiten en schapen, die, onbekommerd over den ongewonen toestand, spoedig in domme dommeligheid insluimerden naast de zwarte stapels houtskolen door de kolenbranders aangebracht Palestrina voerde ijzer- en koperwerk aan | |
[pagina 395]
| |
in verschillenden vorm, Corneto vazen in den stijl der Etrusken uitgevoerd, Rocca di Papa marmer- en steensoorten, Frisch lachten tusschen groen en bloemenslingers de vruchten en groenten door de venters der Piazza Navona of van andere oorden aangebracht. ‘Est, Est, Est’ was het eenvoudig opschrift, dat een groep stralende flesschen droeg: ‘Montefiascone bracht zijn wijnen aan, die de legende in alle talen verheerlijkt heeft. Maar de gevierde stad was niet zonder mededingers op het gebied der wijn-kultuur. Waar ook zou men den prijs aan toekennen, aan de met mandjes omvlochten fiaschetten van Velletri of aan de veelsoortige flesschen van Genzano? Mocht ook dat reusachtig vat met de pauselijke en de stads-wapens van de Monte-Rotondo beschilderd en vol tienjarigen wijn geen aanspraak maken op luide bewondering? De zouaven, van daar gekomen om de feesten bij te wonen, waren fier genoeg op de flinke vertegenwoordiging hunner tijdelijke verblijfplaats. Ook vond men sommige opschriften, keurig genoeg om nog een plaatsjen te verdienen Bracciano bracht den Paus heerlijk geurenden honig en frissche boter; de sierlijk bewerkte kist droeg het opschrift: ‘Butyrum et mel comedet’. ‘Oleum effusum nomen tuum’ was de leuze, die een rijken voorraad van de fijnste olie-soorten voerde... ‘Vroeg op den volgenden morgen doorwandelde de Paus de gaanderijen, en wees de giften haar bestemming aan. Bijna alles werd aan de armen der Borgi Nuovo en Vecchio geschonken of voor de arme kloosters van Rome bestemd...’ Nu de baziliek in... Het bronzen beeld van den eersten Paus glanst in feestgewaad. De tiaar blinkt op den schedel, de visschersring aan den vinger en in breede plooijen hangt de mantel van roode, met goud doorwerkte zijde om den klassieken vorm. Duizenden verdringen zich, om den voet van Petrus te kussen. En ieder die dien morgen den grooten apostel begroet, valt een blijde verrassing in het oog. Naast het beeld van Petrus staan twee prachtige ronde schilden, uit groene mos, roode en witte kamelias te samen gevlochten. Het eene draagt ten opschrift:’ ‘Tu es Petrus’ Het andere: ‘Papae Regi Genua’. | |
[pagina 396]
| |
‘Van alle oorden der wareld bracht de telegraaf de gelukwenschen over, die opwelden uit ieder hart. Geen koning, geen vorst, die achter dorst blijven bij de beweging, die de natiën naar Rome dreef. Alleen de roover-koning is teruggebleven, maar ook dit terugblijven is weer een triomf des Pausen. Zoo groot toch was heden de van zijn Staten bijna geheel beroofde gebieder, dat de overweldiger zich te ellendig gevoelde, om met een huichelenden glimlach zijn slachtoffer een heilwensch te brengen. Want van een vasthouden aan beginselen kan bij Italië's koning geen sprake zijn. Als een echte straatroover is hij òf ruw onbeschoft òf lafhartig. Pius de IXe staat in zoo ontzachwekkende grootheid, in zoo smettelooze reinheid voor aller oogen, dat de booze hem niet naderen kan, hem zelfs niet vereerend naderen durft. Daar plaatste zich de Paus met gouden mijter op het hoofd, op den trap des altaars, en op eenmaal rolde het krachtig, majestueus, zonder eenige trilling, maar in den toon der hoogste zegepraal, van zijne lippen: ‘Te Deum laudamus, te Dominum confitemur!’ Een stilzwijgen, als wilde men die klanken vasthouden en altijd door genieten, - dan een aarzeling van nog eenige seconden, daar dreunden de gewelven van St. Pieter, daar zongen de honderd duizenden het antwoord: ‘Te aeternum Patrem omnis terra veneratur!’ Wel was het hier: ‘omnis terra’ zonder overdrijving, zonder vergrooting. Des namiddags ten vier ure zou de Paus de uit alle oorden der wereld toegestroomde deputatiën ontvangen. Boven het voorportaal van St. Pieter bevindt zich de uitgestrekte zaal der Loggia. Deze was geheel met rood zijden draperiën behangen, aan het uiteinde was de troon des Pausen opgericht. Vijf of zes duizend personen vulden de reusachtige zaal. Vooral Italië en Duitschland waren schitterend vertegenwoordigd. Daar zag men Steinle in het midden van hen, die het meesterlijk door hem geïllustreerd album met de elf folio-banden vol handteekeningen en bijna een millioen franken aan giften zouden aanbieden. Naast hem de vroegere Oostenrijksche minister van Staat, graaf Thun, een fiere gestalte met krachtig geteekende trekken en fonkelenden blik; in hun rijk nationaal magnaten-kostuum schitterden de Hongaarsche edellieden: Apponiji en Sennijeij. De Maltezer-ridders in hun rooden wapenrok met | |
[pagina 397]
| |
zwarte borstbekleeding en zilveren kruis vormden een schoone groep tusschen het deftige zwarte gewaad van de vertegenwoor digers der Duitsche universiteiten, die de hulde der wetenschap brachten aan de zuil des geloofs. Als krachtige vertegenwoordigers van een geloof, vast als hun rotsen, mocht men er de Tyroler boeren in hun frissche kleederdracht bewonderen; naast hen stond de Tyroler jongelingschap, in hare edelste leden opgekomen, voor den troon des Pausen geschaard. Toen volgde nog een eindelooze processie adressen waaronder een blad, waarop een bekwame hand het mirakel van Amsterdam in vier keurige tafereeltjens geteekend had. Eenige verdere bladen droegen de handteekeningen van de 108 leden der St. Jozefs-gezellen-vereeniging te Amsterdam. Daar klonken de torsche toonen van den jubelenden zegemarsch. Beneden op het plein van St. Pieter stonden zeven muziekkorpsen en een duizendtal zangers, uit de Pauselijke soldaten gekozen, in karré geschaard, die de nieuw gekomponeerde hymne van Gounod uitvoerden. Heerlijk bruischte het door de geopende ramen der Loggia: ‘Evvivá Pio nono, Papa e Padre, al nostro amore lo conservi il cielo! Middelerwijl naderden de verschillende deputatiën tot den Pauselijken troon. Voor elk had Pius de IXe een vriendelijk woord en een glimlach. Ieder merkte de gelukkige uitdrukking van 's Pausen gelaat op. Vooral de Italianen, met hun open oog voor iedere schoonheid, waren opgetogen. ‘O come é bello’ (wat is hij schoon!) was schering en inslag aller gesprekken... En nu, mijne kinderen, geef ik u mijn vaderlijken zegen, over u allen, over uw vaderland, over uwe betrekkingen, uwe vrienden, over allen, die u leed veroorzaken. Moge die zegen u altijd en overal vergezellen tot in het uur des doods, het uur dat vroeger of later, eenmaal voor ons allen zal slaan; het uur, dat ons eensklaps uit de woelingen van dit leven zal voeren voor den troon Gods en in de eeuwigheid! Dan vooral moge de zegen met u zijn: Benedictio Dei Omnipotentis. Patris et Filii et Spiritus Sancti descendat super vos et maneat semper’!... Den 12en April werd in de villa Borghese des middags ten één ure door den pro-minister van oorlog, den generaal Kanzler, van een schitterenden staf omgeven, eene wapenschouwing gehouden over al de troepen in Rome aanwezig. Na den afloop der revue plaatsten zich de muziekkorpsen en de zangers in het | |
[pagina 398]
| |
renperk, (de piazza di Siena geheeten). Onder daverende toejuichingen werd de Pius-hymne van Gounod tot tweemalen toe uitgevoerd. Heerlijk klonken de volle toonen van den zegemarsch, die vol kracht en verheffing en toch gemakkelijk en populair van zangwijze schijnt. Toen begon het défilé. Eerst trokken de krachtige, forsche gestalten der pauselijke gendarmen in hun ernstige uniform aller aandacht. Dat verdienden de dapperen, die in vredes- of in oorlogstijd, altijd onvermoeid de verdedigers van den H. Stoel zijn. Dan volgden de Italiaansche troepen en eindelijk begroette de opgetogen menigte de keurbende van het pauselijk leger, de zouaven in hun lichtgrijze uniform. Rustig en toch snel trokken zij voorbij bij het spelen hunner vlugge, opwekkende muziek. Door de gele tint heen, die de Italiaansche zon op menig aangezicht wierp, zag men nog den frisschen blos van den zoon van Nederland. De gescheurde en met kogels doorboorde vaandels bewezen even krachtig als de eereteekenen op veler borst den moed van een schaar, die van Castelfidardo af tot Mentana toe altijd de eerste en de dapperste is geweest. In de loggia van het Vatikaan, die door de zorg van den Paus gerestaureerd werd, (loggia Pia) zijn de feestgeschenken tentoongesteld. Men verge geen uitvoerige beschrijving der 116 numero's, die de ‘nota degli oggetti preziosi’ etc. opgeeft. Alle kunsten hadden gewedijverd om den Opperherder hun waardigste hulde te brengen. Beeldhouw- en schilderkunst waren waardig vertegenwoordigd - het fijner penseel van den miniatuurschilder had al zijn toovenaarsgloed over de adressen (van alle groote steden uit Italië, Duitschland, Frankrijk) heengespreid - de goudsmeê-kunst was in de ruimste mate en in alle vormen aanwezig - de borduurnaald had in fijnheid van bewerking en zachte kleurschakeering gewedijverd met het penseel. Het meest werd wel de opmerkzaamheid gaande gemaakt door de prachtige porseleinen vaas, een geschenk van den koning van Pruissen en in diens naam door den hertog von Ratibor, den broeder van den kardinaal Hohenlohe, den Paus aangeboden. Twee heerlijke figuren heeft de meester er op aangebracht: Rome, en de geschiedenis. In gepeins verzonken, met den blik op de losgeslagen boekrol gevestigd, zit de geschiedenis neder; Rome, eene heerlijke vrouwen-figuur, staat met de kroon om de slapen. | |
[pagina 399]
| |
Zij is immers de vorstinne der geschiedenis. Op den achtergrond doemen het Coliseum en St. Pieter op. Naast deze vaas hingen twee prachtige misgewaden. Het eene met een rijk geborduurd kruis op rooden grond is een kunstwerk door de zusters van het arme kindje Jesus te Aken vervaardigd en aan de voeten des Pausen neergelegd. Het andere, zwaar van goud en zijden bloemen, is een verdienstelijk werk uit de fabrieken van Lyon, door de vrouwen en jonkvrouwen van Bologna aangeboden. In overgroote menigte zag men kelken en ander misgeraad. Enkele zijn in sierlijken gothischen stijl gearbeid en wijzen op een Duitschen gever. Ook bewonderde men drie prachtige borstkruisen, waarvan het een door een tyroler bisschop, het andere door de Hongaren geschonken werd. De geestelijkheid van Engeland en Schotland zond geen adres, maar den beroemden: gold-medalion. Deze gedenkpenning van 500 pond sterling waarde, werd voor deze gelegenheid door den graveur Vechte vervaardigd. Aan de éene zijde stelde hij Paus Pius den IXden voor, in het midden van alle bisschoppen, de Onbevlekte Ontvangenis ten leerstuk verklarend. Boven zijn hoofd zweeft de H. Geest en men ziet de Moedermaagd, staande met Adam en Eva aan hare zijde geknield. Daarnaast droeg een sierlijk bewerkt kistje ten opschrift: ‘Tu es pastor bonus’, en ‘Revertetur homo ad possessionem suam... quia jubilaeus est et quinquagesimus annus’. Het bevatte 60.000 lires in goud en was een geschenk der stad Turijn. Behalve meerdere kleine beeldhouwwerken bewonderde men eene madonna, halve levensgrootte, meesterlijk in marmer gebeiteld. De gedachte, die den kunstenaar had bezield, was rein als zijn marmer, maar had tevens der onbezielde stof een leven ingegoten, dat ieder in verrukking bracht. De meeste bezoekers stonden om twee prachtige paneelen geschaard. Het eerste - en dit oefende een bijzondere aantrekkingskracht uit op zekere grijze uniformen - was: de slag bij Mentana door E. Lafon. Het ter voorstelling gekozen oogenblik is het ‘avanti zuavi’, van den kolonel Allet. Onstuimig gaat het tegen de heuvelen op. Er is leven, gewoel, beweging op dat doek, de schilder zelf heeft gewenscht in dien kogelregen te staan. De portretten van den generaal Kanzler, de kolonels Allet, d'Argy en de Charette zijn zeer gelijkend. | |
[pagina 400]
| |
Deze schilderij werd op den 13en April in de zaal van het Consistorie den Paus aangeboden door de vreemde katholieke dames, te Rome aanwezig. De beroemdste geslachten van Europa waren daar vertegenwoordigd. De hertoginne de Laval-Montmorency, een dochter van Josef de Maistre, las het adres voor. Daarop nam de Paus het woord en gaf zelf op onovertroffen wijze de beteekenis van het geschonken paneel aan. De tweede schilderij, die ook de toeschouwers lang geboeid hield en als kunstwerk ver den slag van Mentana overtrof, was ‘de dom van Keulen’, door prof. Conrad te Dusseldorp geschilderd. Een heerlijk doek. Hoog boven al het omgevende verheft zich de koninklijke bouw in het volle middaglicht, dat door al het steenen kantwerk heenspeelt. Wat volkomenheid van vormen, wat harmonie in dat geheel! Onwillekeurig komt u het sonnet van kardinaal Diepenbrock voor den geest...’ ‘Een zuilenwoud, als de eiken van het Noorden
Zoo slank en fier verheft zich hemelhoog...’
In vier lange brieven gaf Schaepman aan De Tijd relaas over die feesten. Maar dat was hem niet genoeg. Nog in 't vaderland had hij aan de beide Drs. Nuyens en Van der Hurk in den zomer van '68 zijn woord van medewerker gegeven voor ‘de Katholiek-Nederlandsche Brochuren-Vereeniging’. Nuyens' brieven kwamen hem telkens op zijn vingers tikken. Juist nu had hij de kans klaar. Hij herwerkte zijn ‘losse herinneringen’ tot een boekje: ‘De Pius-feesten te Rome’, dat hij den 10den Mei '69 overzond aan Dr. Nuyens. 't Verscheen als No. 1 van den 2den jaargang, en 't werd door de Hollandsche Katholieken verslonden.Ga naar voetnoot1) In dat zoo mooi en volledig verslag is toch nog hier en daar iets karakteristisch vergeten: o.a. de inschrijvingen geopend door de pers; l Univers dat 2.000.000 frank ophaalde in twee maanden, en onze Gentsche Bien Public, ook met een ronde som. De aartsbisschop van Lima, Mgr. Jos. Goyeneche I. Barreda, door zijn 94 jaar belet naar Rome te komen, zond aan Pius een staf in Perugoud ter waarde van 10.000 scudi. Garcia Moreno, de president van Ecuador schonk een gouden kelk bezet met paarlen; | |
[pagina 401]
| |
daarbij zijn gouden medalie van vroeger met al die, door de bekroonden dat jaar in 't college te Quito op de prijsuitdee ling behaald. Maar de intiemere bijzonderheden krijgen we weer in den brief aan zijn ouders: ‘Ik kan U in de verste verte geen idee geven van de prachtige feesten, die wij hier hebben gevierd. Gij moet De Tijd maar eens lezen. Ik heb wel eens gedacht: Ik wou dat de een of andere hier was, wat zou ik ze afrennen. Want Uwé begrijpt dat een zoo rijk betaald correspondent als ik, eeuwig loopen moet! Dit is ook heel goed, want dan slaapt men best... Van de groote illuminatie op den 12den dezer kunt gij, arme kleinsteedsche Hollanders, u nooit geen idee maken. Gij moet in De Tijd eens goed lezen den intocht van den Paus 's avonds van den 12den; daar was ik juist heel toevallig bij. Dat was een dolheid zooals ik nog nooit gezien of gehoord heb. Tot 's nachts 2 uur heb ik Rome doorkruist. Op de groote audiëntie van den 11den ben ik ook geweest. Ik stond heel deftig in de derde rij. 's Morgens om 5 uur was ik al in St. Pieter. Weet gij wat het ergste is? Ik ben bijna lam van het schrijven in de laatste dagen... Goddank dat Mama nu weer goed aan het beteren is. Ik verklaar plechtig dat, als ze mij nog eens zulke kunsten aanvangt, ik als een stormwind in Arnhem zal komen vallen. Mamaatje, mamaatje, pas mij op, want gij hebt het mij beloofd en moet woord houden Zorg dat, als ik na 't Concilie terugkom, ik u als een dikke deftige matrone weervind en zeg: O come è bella! Er is hier een jonge heer X. geweest, uit Rotterdam. Het is jammer dat zulke menschen geld hebben om naar Rome te komen, want zij zijn er te dom voor; en die apen kritiseeren alles. Dat kan ik nu eens en vooral niet luchten dat men kwaad van Rome zegt... Ook blageerde (is een heel net fransch woord voo bluffen) dat ventje mij te veel... Ik deed mijn best om hem toch iets te leeren zien, maar het wou er niet in. Ik wilde wel dat onze Eduard hier eens kwam, die jongen zou als een interessant mager kereltje terug komen. Want hij zou moeten loopen als een kameel... Ik hoor dat de recruten zijn gekomen, en mijn schoenen | |
[pagina 402]
| |
ook. Merci, merci. Ik heb ze nog niet gezien, want de jongens blijven nog drie dagen geconsigneerd. Het is toch vreemd dat er van neef Anton's vijf en twintig jarig huwelijksfeest geen nota in De Tijd heeft gestaan. Ik heb er nog wel een brief en een versjen heengestuurd.’Ga naar voetnoot1) Den 9en April '69 kwam de Hollandsche wet tot afschaffing van het zegel op nieuwsbladen en advertentiën er door. Nu zou er met krantenwerk misschien allengskens een penning te verdienen zijn; en dien zou Herman Schaepman, de boekenverslinder, wel kunnen gebruiken. |
|