Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 375]
| |
was opgericht Nadat de wijding door den H. Vader was verricht en de kardinalen en anderen uit de handen van Z.H. de gewijde kaars hadden ontvangen, nam de Paus weder plaats op de Sedia gestatoria en de prachtige processie begon. Het geheele korps diplomatiek, officieren van alle rangen en wapenen, allen de kaars dragende, volgden den H. Vader. Het was een heerlijk gezicht. In het midden van den schitterenden stoet zaagt gij Pius IX, de gewijde kaars houdend, hij, die de plaatsbekleeder van het licht der wereld is.’Ga naar voetnoot1) *** Met even stipte waarneming als Goethe, met minder stijlfijnheid en minder klassische Ruhe, maar ook met hartelijker medevoeling en deugdelijker humor gaf Schaepman zijn beschrijving van den Romeinschen carnaval. In onze letterkunde is dat onderwerp een zeldzaamheid, en, ik bid u, leg de bladzijden van mevrouw Bosboom-Toussaint uit haar ‘Engelschen te Rome’ eventjes neven het dagbladartikel van Schaepman. ‘Men kent genoeg den Corso. Er zijn Hollanders, die mij deden opmerken, dat in de Kalverstraat mooijer winkels zijn; ik geef het gereedelijk toe. De paleizen der prinsen staan hier nog te vast in den bodem, om plaats te maken voor de paleizen der manufakturen of der modes. Maar bezie nu dat leven.... Uit alle vensters hangen roode, witte, soms goud-lakensche draperiën; op alle balkons lachen vrolijke gezichten; in alle jalousiën steken geurige ruikers en daar naast hangen kleine bakjes, de arsenalen, waarin de wapenen van den karnaval geborgen zijn. Door de straat golft een speelzieke menigte jongens, die met begeerige oogen opzien naar boven, in afwachting der confetti en der bloemen, die het straks regenen zal, en die zij weder zullen opgrabbelen, om daarmee onder elkander strijd te voeren; bloemenverkoopers, die hooge stokken, met een twintigtal ruikers er aan bevestigd, naar de balkons opsteken; rustige Engelschen, die de plaats verkennen, vóór de oorlog begint; zouaven, die zich vrij in de ronde bewegen, overtuigd dat de kogels weinig merkteekenen zullen nalaten op hun grijzen uniform; abbés, die, in het hooge bewustzijn van der ‘première nation du monde’ te behooren, zich roekeloos wagen | |
[pagina 376]
| |
aan een gevaar, dat den driekantigen hoed en de zwarte soutane het eerst en het ergst bedreigt. Daar luidt de klok van het Kapitool, daar buldert het kanon. Alle oogen richten zich naar de Piazza del Popolo. Een vrolijke muziek klinkt u te gemoet, daar naderen in breeden optocht de pauselijke dragonders, gevolgd door de statige gendarmen te paard, met hun hooge berenmutsen en ernstige uniform. Op hen volgt het staatsie-rijtuig van Z. Exc. den gouverneur van Rome. Dan komt de muziek der garde civique, op zes paarden volgen de in rood en geel gedoste lakeijen van den Senaat, die de zijden prijsvaandels van den paarden-wedren dragen. De stoet is voorbij, de Karneval is geopend. Van alle pleinen schetteren de vrolijke toonen der muziek, bijna onhoorbaar door het daverend gejuich der menigte. Zie 't is of het sneeuwt in den Corso, de confetti stuiven door de lucht. Soms vliegt van een der balkons een ruiker naar beneden, de belooning voor den chevalier courtois, die ‘sans peur et sans félonie’ gestreden heeft. Hijgend van vermoeienis, bukt zich de dappere, om het voor zijn voeten neergevallen eerbewijs op te rapen, maar, of er geen Italiaansche straatjongen bestond, die al tusschen zijn beenen doorgleed en den ruiker pakte! Wee ook mijn zwartoogigen schalk, zoo hij, voor wien de ruiker bestemd was, een Engelschman blijkt te zijn. Vlug is de hondenzweep om zijn middel gewonden, los gemaakt, en een paar striemen bezorgen hem zijn ruiker terug, terwijl een ‘bruto inglese’, luid uitgegild, al de wraak is die de kleine roover zich veroorloven kan. Daar nadert uit een der zijstraten een ‘capello alto’, een deftig gekleed heer met hoogen zwarten hoed. Hij is een vreemdeling; misschien ontblootten zich, in de plaats zijner woning, alle hoofden bij het zien van dien hoed. Met dit rechtmatig gevoel van eigenwaarde stapt hij den Corso in. De man heeft zich verrekend. Een lawine van confetti, met kracht geslingerd, stort op zijn eerwaardig hoofddeksel. Hij ziet op en om. Flink heeft een ferme handvol confetti een buil in den zuiveren cylindervorm veroorzaakt. Geen policie die hem helpt, de strenge gendarmen lachen. Eindelijk dwingt hem de storm zijn hoed af te nemen en het hoofd te ontblooten voor den koning Karnaval..... Daar buldert weer het kanon, de rijtuigen moeten de Corso | |
[pagina 377]
| |
verlaten. Een kwartier later nog een kanonschot en twee dragonders, door een geheel eskadron gevolgd, jagen in vollen galop door de dichte woelende menigte. Overal opent zich voor hen de doorgang, zoo rustig, zoo gemakkelijk, zoo geheel zonder haast of vrees, dat men bijna niets van de geheele zaak bemerkt. Nog eenmaal wordt deze manoeuvre herhaald, en nu kent het volk, dat zeer leerzaam is, voldoende zijne taak. Daar worden zes vurige paarden op de Piazza del Popolo aan den voet der Obelisk gevoerd. Zij dragen hooge, bonte vederpluimen, het lijf is met klatergoud en scherpe loshangende punten bedekt. ‘San Antonio!’ schreeuwen de pikeurs, de touwen vallen en in vogelvluggen ren gaat het den Corso door. Overal opent zich de menigte, nooit te vroeg, maar gelukkig ook nimmer te laat. Fluiten, gillen, schreeuwen vergezelt de paarden op hun weg. Daar stort midden voor de Piazza Colonna het laatste paard neder. Als een vlucht kraaien staan de Romeinen er om heen. Op eens verheft zich het paard, de menigte opent zich, en nu begint het daverendst handgeklap, dat immer een menschelijk trommelvlies hooren kan. Aan het einde der Piazza di Venezia, bij de Ripresa dé Barberi, zijn op eenigen afstand van elkander twee, alleen van boven bevestigde zeilen gespannen. Door het eerste zeil vliegt gewoonlijk de overwinnaar heen, maar zijn kracht is gebroken, in het tweede zeil vastgewikkeld, rolt hij neer. Zóó vangt men de opgehitste losloopende renners. De gelukkige meester van het eerst aangekomen paard ontvangt 60 scudi en een zijden vaandel. Het is de laatste avond van den karnaval. De wedrennen zijn afgeloopen, de duisternis begint te vallen. Op eenmaal, als bij tooverslag is de geheele Corso verlicht. ‘Moccoli! Moccoli!’ galmt het; iedereen heeft zijn kaarsen aangestoken in de hand. Ieder lichtje, dat naast het uwe blinkt, moet worden uitgedoofd, al zbudt gij het ook onder een vracht van ruikers moeten begraven. Zorg evenwel dat gij fair play speelt, anders zou het tot uwe eigen schande eindigen, Langzaam ziet gij zoo alle lichtjes uitdooven, en de snikkende Pierrot verkondt onder vreeselijk misbaar: Carnavale è morto! Tot laat in den avond golft eene vrolijke menigte den Corso op en neer. Troepen van mannen en vrouwen in het lichte, schoone kostuum der bergbewoners doorkruisen de stad, voorafgegaan door een mandoline-speler, die zijn heldere toonen naar | |
[pagina 378]
| |
de geliefkoosde Italiaansche danswijze hooren doet. Op de kleine pleinen ontmoet gij gemaskerde kinderen, die in een kring, door hunne ouders en andere gevormd, de bevalligste sprongen uitvoeren. Ik geloof, dat de dagbladen met recht zullen berichten dat de karnaval van '69 niet zeer levendig is. Wie dit evenwel aan een sombere stemming des volks of iets dergelijks zou toeschrijven, vergist zich. Ik zie in dit feit slechts een nieuw gezichtspunt voor schrijvers of voorlezers over volksvermaken; hoe namelijk de revolutie niet alleen de edele, maar ook de schoone uitingen van het volksgemoed doodt, hoe zij niet alleen de grondslagen ondermijnt van het recht, maar ook van het echte vermaak. Eene opmerking nog. Hier in Rome sluit het genoegen de vroomheid niet uit. Leven en Kerk zijn hier éen; terwijl de Corso schitterde, waren ook de kerken niet ledig. Op Zondag quinquagesima werd in de kerk del Gesú, in tegenwoordigheid van 24 kardinalen, de plechtige aanbidding van het H. Sacrament geopend. Den volgenden morgen, ten tien ure, begaf zich de H. Vader, van geheel zijn hofstoet vergezeld, naar het klooster van den Gesú, om het H. Sacrament te aanbidden.’ ‘Dezen morgen, Assche-Woensdag, verrichtte de Paus, in tegenwoordigheid van het H. College, de wijding der asch in de Sixtijnsche kapel. Nadat de plechtigheid was geeindigd, knielde de Paus voor den troon, nam het witte solideo van de zilveren haren, terwijl de kardinaal Panebianco, Groot-Penitencier der H. Roomsche kerk, de asch over zijn hoofd strooide. Toen naderden alle kardinalen in paarsche gewaden tot den troon, en ontvingen de gewijde asch uit de handen van den Paus. Plechtig en duidelijk hoorbaar klonk de stem van den Paus: Memento homo, quia pulvis es et in pulverem reverteris. In krachtige toonen en met onuitsprekelijk geweld verkondigde te gelijk het ‘Laatste Oordeel’ van Michel Angelo de verrijzenis van den dood’. ‘Carnavale è morto’, schreeuwden en gilden de Italianen gisteravond. ‘Morino è bruto’, zei dezen morgen mijn barbier, die de gewijde asch en misschien ook het zien der maskers, die nu een jaar lang weder renteloos zouden liggen, tot sombere gedachten stemden. |
|