LXXX
Het jaarfeest van vader en mama.
Den 26en Januari werd vader Schaepman 59 jaar. Een brief van Herman, natuurlijk:
Mijn zeer waarde vader,
‘Dat is nu na een heel langen tijd de eerste maal dat ik er niet bij ben en U 's morgens niet om den hals kan vliegen en U de hand eens goed zeer drukken en U feliciteeren met uw verjaardag. In elk geval weet gij dat ik er tóch bij ben. Ik lees voor U de mis - als het kan op het graf van St. Petrus, en bid zooveel voor U dat gij er nog meer aan hebt dan dat ik bij U was. Vader, ik hoop dat Onze Lieve Heer U dit jaar goed zal zegenen, en dat Hij maken zal dat gij op een mooien morgen met Mama in een wagon 1e klasse stapt en op uw koffers staan hebt: par Cologne, Darmstadt, Bâle, Genève, Mont Cenis, Turin, Florence, Rome.
Ik heb Zondag 17 dezer bij Mgr. Darauni gedineerd met den marquis de Banneville, ambassadeur de France à Rome, met den generaal Kanzler, den kolonel d'Argy, etc. Het was er fijn en het diner heeft mij goed gedaan.’
Enkele dagen daarna was 't feest van Mama, en zooals op elke plechtigheid moest er een vers van Herman zijn.
‘De dichter vraagt:
Vrolijke zangster, vol leven en lust,
Is in uw boezem de dichtgloed gebluscht,
Hebt gij geen toontjen naar luim en naar wil,
Vrolijke zangster, hoe zijt ge zoo stil?
Dartelend wezen, vol jok en vol spel,
Anders dan hebt gij uw mondjen toch wel,
Waarom te zwijgen, nu ik u verlang,
Kruip uit uw schelpjen en zing mij uw zang!