LXXVIII.
‘Zalig nieuwjaar’.
Op 26 December vergat Herman den brief aan zijn ouders niet, die dan tijdig zou aankomen.
‘Van ganscher harte wensch ik u gelukzalig Nieuwjaar. Ik zou het wel aardiger vinden, als ik dat doen kon zooals hier bij ons. Nieuwjaar wordt hier gevierd met Kerstmis; maar het eigenlijk buitengewone van de zaak zijn de heerlijke bloemruikers, die men bij die gelegenheid ontvangt. Ik wilde dat ik er u eens een van over kon zenden. Nu zal ik mij evenwel tot een ruikertjen van wenschen en gebeden moeten beperken....
Laat Onze Lieve Heer u veel geven, heel veel. Als de H.H. Apostelen er iets aan doen kunnen, hoop ik, dat ik er hun wel zoo hard om bidden zal dat het noodzakelijk komen moet.
Zeg s.v.p. ook aan tante Caroline dat ik aan hare voeten de heerlijkste roosjes en viooltjes neerleg, die er in Rome's tuinen te vinden zijn. Tante Mimi zal ook wat hebben - ze is meer practisch. Welnu, ze hebbe dan artisjokken en sardines tot een ruiker gemaakt. Dat laat zich heel goed eten...
... ‘Dikke broer, waart gij hier, gij kont bij de Zwitsersche garde gaan, dat zijn ook zulke brokken.
... ‘Ik ben niet ziek geweest (zooals men bij u heeft beweerd) en ik ben ook niet melancholiek’.
Nu wilde 't juist lukken dat deze brief op de post een tiental