eens aankijken kan. Waarachtig, dat zou ik toch erg graag hebben, en dan hoeft die brief ook niet gefrankeerd te zijn.
Zondags ga ik eten met Prof. Feije (een allerbeste man) tenminste als ik niet bij Mgr. Darauni ga. Wij gaan weleens samen naar de ‘Deutsche Küche,’ zoo heet hier een restauratie, waar men Sauerkraut en Rijnsche wijn kan krijgen.
Ik spreek hier zoowat alle talen, want ik ga met alle studenten om. Vooral met Duitschers en Engelschen. Bij die Duitschers ga ik dan disputeeren. Eerst steken wij een lange pijp aan, (elke Duitsche student heeft er zes op zijne kamer en erg vies ben ik niet meer) en dan begint het, tot onze geleerdheid eindelijk in rook vergaat.
Nu is de Kersttijd begonnen, en hoop ik eens goed voor U allemaal te bidden, en laat onze Lieve Heer U nu eerst maar eens wat zegen en voorspoed in uw St. Niklaasklomp brengen. Dat hoop ik maar, want ik zou zoo graag, zoo vreeselijk graag hebben dat je eens lekker rustigjes zitten kont. Maar kom, wij zien naar boven en dan is het best, hé?
Ik zal U met Kerstmis alles beschrijven, zoo nauwkeurig of het een fotographietjen was. Als mijn brieven niet goed zijn, dan schrijf het maar, dan maak ik ze anders, want goed zult ge ze hebben, dat zal.
De portefeuille van Tante Caroline heb ik door alle Contes en Contesines van mijn huis laten bewonderen en, E magnifico, zeiden ze. Ik zei dat dat een cadeau van mijn tante was. Toen dachten ze dat moest wel een prinses wezen. Nog eens Adieu, God zegen je.
Er zijn er hier laatst eindelijk eens twee geguillotineerd. Alles is zoo rustig als bij U.’
Lief en leed dus te zamen. Zoo'n Italiaansch regiem.
Dat heette wel zeker vasten voor zijn Hollandsche maag. En 't kan best wezen dat onder alarmgeklep van daarbinnen de volgende regelen werden geschreven:
‘Waartoe het ontkend? Rome legt soms ontberingen, onaangename, stoffelijke ontberingen op... Maar zoudt gij het vleijend vinden, zoo men van u zeide, dat gij door een stoffelijke ontbering u het genot van het hooge en het heilige liet bederven?’