Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXX.
| |
[pagina 321]
| |
wijsbegeerte in Terentino. Even daarna verscheen hij weer als repetitor - dit was veel ernstiger - in het Germaansch College. 't Was de weg naar de Gregoriana; en inderdaad, in 1844 werd hij er professor in de Kerkelijke Geschiedenis. Een zijner leerlingen heette: Hergenröther. In 1856 ging Ballerini over tot den leerstoel van de Theologia moralis. Hoe hij denken en schrijven kon bewees hij 't eerst door zijn Principii della Scuola rosminiana, esposti in lettere famigliari, da un Prete bolognese (1850.) Maar, wijl Rosmini op den Index werd gebracht, moest ook Ballerini ophouden over de Rosminiaansche leer in 't openbaar te redetwisten, en zoo bleef het geleerde en toch frissche werk gestaakt bij den derden bundel. Maar nu hij niet verder mocht schrijven over zijn lievelingsvak had hij zooveel te meer tijd om het te bestudeeren. En weinigen ooit waren zoo doorkneed in 't Rosminianisme als deze Jezuiet, overigens een van de schaarschen der orde die Rosmini in zijn hart droeg als man van geleerdheid en heiligheid. In de voorbereiding van 't afkondigen der Onbevlekte Ontvangenis was Ballerini een der bekwaamste werkers. In 1854 gaf hij als uitkomsten van zijn arbeid en verklaringen van 't dogma zijn Syllogus Monumentorum ad mysterium Conceptionis immaculatae Virginis Deiparae illustrandum. In de ‘Atti della Definizione del Domma’ is deze bundel de tiende der ‘Pareri’. In 1856 verscheen het tweede deel van Ballerini's werk. Terzelfder tijd kwam uit zijn rustelooze pen: De Sancti Bernardi scriptis circa Deiparae Virginis Conceptionem dissertatio historico-critica. Dat was 't werk van een groot geleerde, maar ook van een uitnemend hart. Als auteur in de Moraal begon Ballerini in 1863 met de bebende thesis: ‘De morali systemate Sti Alphonsi Mariae de Liguorio. Dissertatio habita in schola maxima collegii Romani in solemni studiorum instauratione, 1863. ‘In 1866 kwam dan de bekende uitgave van P. Gury, de ‘editio XVII, ab autore recognita et Antonii Ballerini adnotationibus locupletata’. De tweede uitgave daarvan was nu in 1869 aan 't verschijnen. In sommige geleerde kringen hadden Ballerini's nota's misnoegdheid verwekt, omdat ze, naar 't scheen, minder gunstig luidden over St. Alphonsus. Vandaar o.a. protestaties van wege | |
[pagina 322]
| |
de Redemptoristen, 't geen later aanleiding gaf tot een herrie van belang. Toch kreeg bij de besten op den duur Ballerini gelijk, en niet het minst om die nota's gold hij als ‘una sommità scientifica’. In alle groote vraagstukken van den dag moest Ballerini van wege 't Vaticaan zijn woord meespreken. Zoo kreeg hij het ook druk met het aanstaande Concilie en liet hij straks zijn meening hooren in ‘Jus et officium Episcoporum in ferendo suffragio suo de Infallibilitate Romani Pontificis contra nuperas cavillationes per disquisitionem moralem assertum et vindicatum’. Hoog, en roerend ook, is de lof hem na zijn afsterven (1882) in de Civilta gebracht: ‘Era il Ballerini tal uomo, della cui facilità nel concepire è appena possibile il farsi un idea; un uomo di giudizio si fino ed acuto, che di un dato principio scorgeva a prima vista le ultime conseguenze; un uomo dotato di memoria meravigliosa, e che in tutti i rami della scienza, nella moderna come nell' antica letteratura, nella storia ecclesiastica, nel gius canonico, nel domma e sopratuto nella teologia morale, possedeva un erudizione quale al di d'oggi si troverebbe difficilmente in altri. A questa superiorità dell'ingegno egli accoppiava poi un carattere amabilissimo e un anima affettuosamente pia. Non era soltanto il sommo scienzato, che scendeva in campo a difesa della verità, ma anche il sacerdote zelante, che passava nel confessionale tutto il tempo, che gli avanzava a suoi studii. Povero egli stesso, era l'amico e il padre dei poveri, pei quali non isdegnava perfino di questuare’. Ook bij Palmieri, die zoo schitterend wijsbegeerte en geloofsleer aan de Gregoriana doceerde, wist Schaepman binnen te dringen. Later zou hij den welsprekenden geleerde nog als professor van Bijbelkunde in Holland ontmoeten. Onder de studenten ook had de levenslustige Hollander aldra een hoop vrienden, Duitschers vooral. Onder de Belgen kende hij daar Sacré, den lateren Deken van Antwerpen, Schneider, thans pastoor te Schaarbeek, Boone, thans pastoor te Etterbeek, van Geert, thans pastoor te Dendermonde, Arendt, die later Jezuiet werd, en inzonderheid De Grijse, den betreurden deken van Kortrijk. 'k Wil wel een poging wagen om een denkbeeld te geven van Schaepman's leergraagte in zijn Romeinsche jaren. Dat ze zich met ieder jaar zoowat in meetkunstige reden uitzette, kan | |
[pagina 323]
| |
voor hen, die zich herinneren wat hij vroeger al deed, veelzeggend genoeg zijn. Alles op te sommen gaat niet aan en zou gek staan. Maar 't geen hier volgt zal eenieder wel bewijzen dat Schaepman's gestel zeer weinig onder den sirocco moet hebben gesjokt. Vooreerst vatte hij de Vaders aan zooals Migne ze verzamelde in zijn Patrologie: bij voorkeur St. Hieronymus, St. Augustinus, St. Leo en St. Gregorius den Groote. Zijn lievelingsvak, de historie, kreeg haar aandeel in zijn studie van de Romeinsche geschiedenis. Het standaardwerk van Gregorovius, voor de zes deelen die toen verschenen waren, doorwrocht hij zoo, dat hij zeggen durfde: de ‘Geschichte der Stadt Rom im Mittelalter’ ken ik zoo goed als van buiten. Wat er in den protestant Gregorovius te kort was of verkeerd vulde hij aan en bracht hij terecht met Gfrörer's gewetensvolle ‘Kirchengeschichte’, met diens ‘Gregorius VII’ en met von Reumont's schoone en fijne ‘Geschichte der Stadt Rom’. Von Reumont, die tien jaar geleden hier gezant was ad-interim bij den Pauselijken Stoel; maar die 't als katholiek niet blijven mocht: Bismarck wilde dat niet. Schulte's werken waren Schaepman's vraagbaken in 't Kerkrecht. Voor de Kunstgeschiedenis las hij Rio's ‘de l'Art chrétien’, een prachtwerk in vier deelen, hem bij zijn afreis door Van Heukelum als vriendengeschenk meegegeven. ‘Rio, de fijn gevoelende, hoog en helder denkende.’Ga naar voetnoot1) Zijn Baedeker's waren de ‘Esquisse de Rome chrétienne’ van Gerbet, en Gaume's ‘Les trois Romes’. Ook Sepp's ‘Heidentum und seine Bedeutung für das Christentum’, Brünner's ‘Klosterschule’ en de Waal's ‘Wallfahrt zu den Sieben Hauptkirchen Roms’ las hij door. Als meditatie verkoos hij Capecelatro's Romeinsche heiligenlevens. Hij dweepte met de ‘Diätetik der Seele’, de geneeskundige psychologie van den dokter-wijsgeer-dichter Feuchtersleben, ook door Hebbel bewonderd. ‘Pour se reposer des autres’ las hij daartusschen een ontzaglijk getal literaire boeken: Dickens, Byron, Shakespeare, Dryden, Prudentius, Dante, Tasso, Ariosto, Petrarca, Alfieri, Carducci, Walter von der Vogelweide, Goethe, Schiller, Lessing, Platen, Rückert, Cuvelier-Fleury, Bossuet, Barbier, Lamartine, Veuillot, Montalembert, en met voorliefde Calderon. Daarbij natuurlijk al | |
[pagina 324]
| |
't nieuws dat de Nederlandsche markt hem toezond: Busken Huet, Quack, Potgieter, Ten Kate... Maar die arme Schaepman moest zich ginder met al dat papier een kring van Popilius leggen? Hoor maar toe. |
|