Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXIX.
| |
[pagina 317]
| |
Franzelin was toen vijftiger, in zijn volle kracht. Zijn ouders waren rustige boeren in Altino, dichtbij Trente. Geen mooie man. Zijn hoofd stond scheef en zijn kin was ingedrukt. Dat was hem bijgebleven uit zijn kindertijd: een verwoede stier had den jongen op zijn horens gepakt en hem de lucht ingeslingerd. Sedert wou Franzelin nooit hooren van sport. Door een invloedrijk oom was Franzelin aangezet om in de rechten te studeeren, maar de vrome jongen wou liever Jezuiet worden, en zoo stond zijn biechtvader voor een gewaagde taak. De priester nam zijn toevlucht tot een bekende zieneres uit die dagen, Maria Mörl, en verzocht haar God te smeeken om licht. Haar antwoord luidde: Hij moet Jezuiet worden, maar 't zal zoo gemakkelijk niet gaan. Zoo kwam hij te Gratz in 't noviciaat. 't Was een jongen van studie, gebed en versterving. ‘Omnibus raro praeluxit exemplo’, en een Engelsch biograaf getuigt van hem: ‘His dauntless will kept him up, and he accustomed himself to treat his weak and suffering body as something quite independent of his real self’. Uit Gratz werd hij naar het studiehuis van Tarnopol in Galicië gezonden. Hij was een doorgronder van Grieksch en Hebreeuwsch; maar hij werd aangesteld als gewoon leeraar in de humaniora, en als catechisatiemeester voor de kinderen; ter vervulling van deze taak leerde Franzelin Poolsch. In 1845 verscheen hij op 't Collegium Romanum als student in de theologie. Hij stond er altijd bekend als een verslinder van boeken. Rusticatio Franzeliniana werd omschreven aldus: Studium in quovis loco a bibliotheca moraliter diverso. In 1848 werd zijn studietijd brutaal afgebroken. Den 25sten Maart was 't de laatste les, onder den drang der Revolutie. ‘The unavoidable depression of the departure gave way for a brief space of unusual hilarity as Franzelin joined the group of travellers. He presented an appearance ludicrous in the extreme, having arrayed himself for the occasion in a short of sheeveless cloak, the capacious pocket of which were distented to the utmost, having been literally crammed with as many books as could possibly be squeesed into. them’. Ze staken over naar Engeland waar lord Clifford zijn herbergzaam landgoed in Devonshire openstelde. Maar nog datzelfde jaar kwam Franzelin over naar Leuven, | |
[pagina 318]
| |
en een jaar later trok hij naar Vals (Frankrijk) waar hij eindelijk na zooveel wisselvalligheden tot priester werd gewijd. In 1850 riep men Franzelin naar Rome terug. Achtereenvolgens werd hij met zeer uiteenloopende bezigheden belast: studieprefect in 't Germaansch college, professor op 't Collegium Romanum in de Oostersche talen, openbaar examinator, biechtvader. Eindelijk, in 1857, kwam zijn benoeming tot professor in de Dogmatiek aan 't Collegium Romanum. Daar schitterde hij zoo wat 20 jaar, tot hij kardinaal werd; en op zijn gansch eenige hoogte stond hij de jaren toen Schaepman hem hoorde. ‘His lectures, which not only have been printed and have passed through a multitude of editions, but have been translated into both English and German, attest the extent and depth of his attainments, his comprehensive and exhaustive acquaintance with theology and philosophy, his subtle intelligence, his rare mastery of language and power of expression, his forcible if somewhat cumbrous style. They bear witness moreover to the sanctity of their author no less than to his learning. His treatise on the Holy Eucharist is written which so much unction that it might well be studied on one's knees, and be used by priests as a text-book for their daily meditations.... No theologian before him ever brought out so distinctly as he has done the identity of the teaching of the fathers of the church with the developed doctrine of later times, or laid so solid a foundation of Patristic doctrine in opposition to the misrepresentations and misquotations of modern heretics.’ Eens verklaarde Kleutgen dat hij aan Franzelin nooit een moeilijkheid voordroeg op godgeleerd of wijsgeerig terrein zonder dadelijk een volledig antwoord te krijgen. En in de lessen baarde 't steeds algemeene verbaasdheid hoe hij telkens het antwoord klaar had op vragen betrekkelijk de H. Schrift, de Vaders, de Kerkelijke Geschiedenis, altijd met zulk een stiptheid en zulk een klaarheid, dat hij steeds den indruk maakte de kwestie zoopas te hebben bestudeerd. Niet minder bewonderenswaardig was Franzelin's talenmeesterschap. Hij doceerde in 't Latijn; hij sprak vloeiend Duitsch, Fransch, Italiaansch, Engelsch, Poolsch, Spaansch, bezat ook zijn Grieksch, zijn Hebreeuwsch en zijn verdere Oostersche talen. Deze grootste theoloog van zijn tijd was daarbij een toonbeeld van nederigheid en gehoorzaamheid. | |
[pagina 319]
| |
Steeds liep hij in gebed verslonden, te veel zelfs, daar zijn makkers hem mochten gebrek aan gezelligheid en levenslust verwijten. Ook was deze reuzengeleerde onderhevig aan scrupuleusheid, een plaag die hem nooit geheel heeft verlaten. Dikwijls gebeurde 't dat zijn oversten, beangstigd om zijn gezondheid, een pater afzonden op hem, om samen wandelen te gaan. Altijd ging hij dadelijk mee; en, klonk de bel, steeds werd de pen seffens neergelegd, het boek seffens toegeslagen de redeneering seffens afgebroken. Niemand verstond hoe éen mensch kon doen wat Franzelin volbracht, tenzij de trouwen die wisten dat de ziekelijke man zomer en winter om 4 uur 's morgens klaar stond voor zijn dagtaak. Later, bij zijn dood in 1886, zond Paus Leo een brief aan Kardinaal Mazzella, waarin hij den man schilderde zooals hij hem had gekend: ‘met zijn wonder inzicht in de godgeleerde waarheid, bij zoover dat dit bij Franzelin een ingeving scheen. Hij had het instinct van het ware en het valsche, en het oogenblikkelijk gevoel of een moeilijkheid al dan niet aan den verdediger der waarheid was ontsnapt’. Weer een man der Voorzienigheid inderdaad op den levensweg van Herman Schaepman. Geen wonder dat hij Franzelin steeds vereerde als den hoogsten en heiligsten leermeester dien hij ooit had gehad. Juist in Schaepman's Romeinsche jaren verschenen Franzelin's colleges voor 't eerst in boekvorm: ‘De Sacramentis in genere’, ‘De Sta. Eucharistia’, ‘De Deo trino, ‘De divina Traditione et Scriptura.’ Aanvankelijk vond Herman de scholastieke wijze van voorstelling tamelijk vervelend, die redeneering eeuwig en ervig met syllogismen van ‘atqui’, ‘ergo’; maar algauw had hij de logica van St. Thomas zoo stevig beet dat hij zelfs bij die opkoepelende sorites-gevaarten geen de minste duizeling kreeg. Zijn heele leven door lag zijn godgeleerde wetenschap zóo aan Franzelin vastgeankerd, dat hij nooit de noodwendigheid voelde iets nieuwers te verkennen. Ook in Schaepman's hart bleef Franzelin onder de Romeinsche hoogleeraren de eereplaats behouden. Vooral omdat de pater ook zoo'n werkwonder was. Studax, professor, secretaris van de Propaganda, lid van het H. Officie en van de Commissie der Kerkelijke aangelegenheden. Maar een streng man, hoor! die | |
[pagina 320]
| |
met moeite een glaasje water dronk; een asceet met het hart van een kind, maar met den wil van een Caesar. Echter werden 't vrienden, de meester en de leerling. En ook Franzelin's vriendschap steunde op bewondering. Wel mocht Schaepman in de sabbatina's al dikwijls voor eigen rekening 't bekende Franzelinsche non exhausisti difficultatem hooren; maar de professor voelde al dadelijk dat hij zelden nog zoo'n kop onder handen had gekregen. Door pater Wilde wist Franzelin dat zijn student al een heel man was in Holland als dichter. Dat vond hij jammer, en hij zou zijn best doen om het heele hoofd voor de dogmatiek te veroveren.... Had de jonge priester naar den ouden pater geluisterd, in plaats van veel strijd in zijn Holland had hij in Rome veel eer beleefd. Maar had Franzelin even vermoed wat al boeken er bij zijn Hollander ingingen ook buiten de Dogmatiek, hij zou zich wel gewacht hebben voor de naieviteit van zijn voorstel om uit Schaepman te kweeken een specialist in de theologie, of in om 't even wat! |
|