Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXVII.
| |
[pagina 312]
| |
‘Het leven is hier anders zeer eenvoudig, en ik geloof in vergelijking met andere landen zeer goedkoop. Ook heerscht hier een betrekkelijke, zeer uitgebreide welvaart. Van de eenheid der Italianen heb ik nog niets gezien. Bedelen doet men wel en tamelijk, maar nooit grof. Daarbij zijn hier de armen niet afzichtelijk noch gehaat; in de grootste café's komen er altijd die nooit zonder iets heengaan.... ‘Ik bid zooveel voor u als ik maar kan en werk zooveel mogelijk.... Waarom heeft P. Henriet mijn horlogie niet meegebracht? Ik ben altijd bang over dat van ArnoldGa naar voetnoot1), hoewel het zich best houdt. Het is nu al zoo dikwijls door den Paus gezegend dat het wel goed moet gaan. ‘Mijn boeken zijn al hier....’Ga naar voetnoot2) Den 5den November schreef hij aan Van Heukelum en Te Braake zijn eersten brief: ‘Ik heb tot nu toe geen kracht gevonden om u na ons hartverscheurend afscheid eenig bericht te doen toekomen, bevreesd als ik was dat mij dit bij het herdenken van ons hoogst aangenaam samenwonen in eene onherstelbare melancholie zou storten Nu ga ik het evenwel wagen. ‘Rome, het eeuwige Rome, is al geheel en al mijn lievelingsstad. Ik ken niets wat er mede in vergelijking komen kan. Het bemeestert u zoo geheel, het slaat zoo volkomen al uw trotsche ideeën neer, dat ge in het eerst niet weet wat naam aan deze werkelijke idealiteit te geven. ‘Praktische menschen noemen mij een geestdrijver, een idealist, omdat ik bij de bronze statue van St. Pieter niet zien wil naar het oude wijf, dat op den grond neergehurkt zit, haar keel schraapt en het effekt van dat schrapen in vloeibare substantie op den bodem stort. Maar wat maakt dat aan iemand die oogen heeft om naar boven te zien? Zoo lang er in Rome menschen wonen zal het wel geen Aardsch Paradijs wezen, maar het maakt ook niet de minste pretentie het te zijn. Anders met de aardsche menschen die zich als Paradijswezens beschouwen. ‘Rome is toch waarlijk een eeuwige stad. Er ontbreekt hier niets. Waarheid, Heiligheid en Schoonheid stralen nergens in éen punt zoo heerlijk te samen. Altijd suppleert het een het ander. | |
[pagina 313]
| |
Van kunstkritiek is hier ook in strikten zin geen spraak. Want het leelijkste in vorm is dikwijls het heiligste in wezen. Ik ben zoo gelukkig nog geen mijner idealen in Rome te niet te zien gaan’. Ook hier laat hij niet weg wat hij nooit vergeet: ‘De Paus is het schoonste van Rome’. Schaepman's leeren bleef geen spelen. Hij was immers gezonden om in de godgeleerdheid te studeeren; maar hij was toch gekomen voor iets anders nog; en hij kende van toen afaan zichzelf al genoeg om voor eigen rekening vooruit te weten, dat hij te Rome, gelijk overal elders, zou zijn in de eerste plaats Pausklant, in de tweede boekenvriend, in de derde dichter, in de vierde kunstgenieter, in de vijfde gezellig man, in de zesde en laatste student in den engsten zin, - in den ‘blok’-zin. In Gods naam dus. Den 5en November begonnen de lessen op de Hoogeschool, het Collegium Romanum. En hij trok er heen, naar de beroemde Universitas Gregoriana, in 1551 door St. Ignatius van Loyola gesticht, en genaamd naar den grooten begunstiger, Gregorius XIII. De stichters waren eigenlijk gedrieën: Bij Ignatius immers kwamen nog Pater Laynez en St. Franciscus van Borgia, en zij stelden zich ten doel een school te stichten, die zou openstaan voor alle natiën. Die school begon heel stilletjes; enkel de drie kerktalen: Latijn, Grieksch, Hebreeuwsch. Maar aldra werd het Germaansch college gesticht, en zoo dadelijk kreeg de school meteen een leergang voor Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Nu werd het Collegium een verzamelplaats voor alle studeerende jonge Jezuieten. Men hoefde ze thans niet meer te verspreiden over de scholen van Italië, Frankrijk, Spanje en België. Ze konden voortaan hun heele opleiding op 't Collegium Romanum ontvangen. Dat was een uitstekend middel om ze te doorkneden met éen leer en éen geest. Ook werden de heele wereld door de kweekelingen van 't Collegium Romanum met eerbied onthaald: wie kon men in zake van leering te midden van dien verwarden tijd met meer vertrouwen aanhooren dan hen die onder de oogen van den Paus zelven uit den mond van doorproefde meesters het geloof hadden doorvorscht? En Gregorius XIII kwam tusschenbeide om de school financieel recht te houden. Hij voedde ze met een fundatie en hij huisvestte ze in een echt paleis, waarvan de eerste steen werd | |
[pagina 314]
| |
gelegd in 1582. Het opschrift luidde: aedes ad omnes nationes. En de grootste meesters volgden malkander daar in de katheders op, bovenal de schitterende Spanjaarden Mariana, Vasquez, Suarez, de Lugo en de Vlaming van der Steen (Cornelius a Lapide). Niet enkel in de theologie maar in de profane wetenschappen werd onderwijs gegeven, steviger dan overal elders: Duitsche, Fransche en Italiaansche meesters gaven 't onderricht in sterren- en wiskunde. Weldra werden de lessen niet enkel gevolgd door Jezuieten en leerlingen van 't Germaansche gesticht, maar ook 't pas gevestigde Engelsch college zond zijn studenten, en 't was voor hen dat Bellarminus zijn bekenden leergang der controversiën schreef. Beurt om beurt werden door de verschillende landen huizen gesticht, waarvan dan de pensionnaires op 't collegium Romanum de uitmuntendste professors hoorden. Zoo was o.a. uit de Belgische provincie Joannes Berchmans gekomen, en onder zijn studiën aldaar gelukzalig gestorven. In dat heiligdom der sancta Theologia, onsterfelijk overglansd ook met den roem van zooveel meesters in de wereldsche wetenschappen, was langzamerhand een schatrijke bibliotheek verzameld, met meer dan 2000 handschriften. En in de 17e eeuw had het zijn oudheidkundig Museo gekregen. Sedert 1830 bloeide uit de Gregoriana een vernieuwing van de kerkelijke wetenschap op, dank zij vooral de neo-scholastiek van pater Kleutgen, wiens ‘Theologie der Vorzeit’ nu juist in de vijf dikke deelen der 2de uitgave aan 't verschijnen was. En sedert 1852 zat Pater Secchi daar op zijn wereldberoemde sterrenwacht. Op dit Collegium zou Herman Schaepman nu studeeren, zooals de grooten van den dag er hadden gestudeerd: zijn landgenooten Feije en Borret, Beelen, de Vlaming, en de Duitschers Hettinger, Denzinger, Jungman en Haine. Hier zou hij in betrekking komen met studenten van de heele wereld, en een cosmopoliet worden, échter dan hij 't ooit had kunnen droomen. Want nu kwamen daar om lessen de theologanten uit al de colleges: het Duitsche, het Engelsche, het Fransche, het Belgische, het Iersche, het Schotsche, het Grieksche, het Slaafsche, het Poolsche, het Zuid-Amerikaansche en het Noord-Amerikaansche. In den laatsten tijd had de verouderde leer plaats gemaakt voor de huidige, opgedrongen door den reusachtigen vooruitgang | |
[pagina 315]
| |
der wetenschappen die uitstaans hebben met geschiedenis of natuurkunde. De Gregoriana legde toen echter, zoowel als heden, meer gewicht op de eigenlijke dogmatiek dan wel op de exegese. De Bijbelfilologie, de Hermeneutiek, de geschiedkundige kritiek was niet haar hoofdbezigheid. Ze was meer gericht naar den systematisch-positieven, den speculatieven geest der oude scholastiek, wier methode ze steeds bewaarde. In de moraal gaven de Jezuieten daar hun hoogste school voor streng-dogmatische behandeling der geopenbaarde zedenleer en voor ruimer-kasuistische praktijk. |
|