Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXV.
| |
[pagina 306]
| |
van Z.H. gevoerd. De Paus zat in een soort bureau voor een schrijflessenaar, waarop zes bougies brandden... Toen ik binnen kwam zat de H. Vader met gebogen hoofd te lezen, een wondervolle verschijning. Het kleed is geheel wit laken, met zijden omslagen... Ik stond onmiddellijk naast Z.H., die zijn hand op mijn arm had gelegd, en mij zoo naast zich hield. Toen ik zegde dat ik niet te Rome was gekomen om de stad te zien, maar om te studeeren, legde de H. Vader zijn hand op mijn hoofd en zeide: ‘Ik zegen u, mijn zoon, en uwe studiën’. Ten slotte vroeg de H. Vader of ik nog ouders had en broeders en vrienden, en hij teekende dit stuk, dat P. Kok u wel vertalen zal. En toen zegende hij ons allen. Er is geen enkel portret dat op den Paus gelijkt. Vooreerst is Z.H. ouder dan de gewone portretten aangeven. Echter zilveren haren heeft niemand ter wereld, en schooner oogen evenmin: Vol gloed, zonder dat vlammende te hebben, wat men bij de Italianen algemeen vindt. Zij betooveren U... Zet tienduizend voorname personen op eene rij, stel Pius IX er tusschen en gij zult op hem toetreden en knielen - hij is de Paus’.Ga naar voetnoot1) Maar vraag niet verder wat het was voor Schaepman den Paus te zien. 'k Wil niet beproeven het te zeggen, waar hij zelf U de gelegenheid geeft te lezen de herinnering aan dat eerste bezoek, die hij meedroeg in zijn hart door al de stormen van zijn leven: ‘Over de hooge, dichterlijke waarde van een persoonlijkheid als die van Paus Pius den IXde, zou een verhandeling te schrijven zijn. Naar mijn meening heeft men van dien Paus wel wat te zeer een ‘lieven’ Paus gemaakt, een ietwat goedhartigen grootvader. De eigenaardige vorm, dien de vroomheid hier en daar in onze eeuw soms aannam, de zoetelijke gemeenzaamheid met het ernstige en het hooge, heeft ook de geschiedenis van dezen grootschen Paus vervalscht. Ik aanvaard zonder eenig voorbehoud de goede trouw, maar de vervalsching is er. Het heldhaftige, het heilige, het hoogepriesterlijke heeft men, ik zal maar zeggen: verzacht. Het is alsof men van den geweldigen Christ de Thérouanne een crucifixjen maakte voor een vroom boudoir. Of men den bronzen Petrus uit het Vaticaan wegnam en in de plaats stelde een bloemzoet abbeetje met engelenkrulletjes, alles | |
[pagina 307]
| |
in natuurlijk geschilderde was. Neen, Pius de IXde is een souverein, een echte souverein van het hoofd tot de voeten in geheel zijn bestaan, in ieder element, in ieder atoom! Gemeenzaam is hij, schertsen kan hij, vroolijk kout hij, zeg wat gij wilt, hij blijft altijd de Souverein. Souverein zich wel bewust van zijn afhankelijkheid van God, van zijn plicht en van zijn recht tegenover de menschen, van zijn onafhankelijkheid van de wereld, die niets op hem vermag, die niets tegen hem kan. Zoo heb ik hem mij voorgesteld uit zijn woorden en zijn daden, zijn Encyclieken en protesten, zoo heb ik hem gezien in 1867. In 1868 knielde ik voor 't eerst aan zijn voeten; ik kan aan het oogenblik niet denken zonder de schoone huivering te gevoelen, die door de ziel gaat bij het aanschouwen van het onbegrijpelijke dat het verhevene is. Want hier is het onbegrijpelijke: deze man de plaatsbekleeder Gods. Het eerste aanschouwen van den Paus is een geweldige akt van geloof, misschien nog geweldiger dan die in het: Credo quidquid dixit Dei filius
Nil hoc verbo veritatis verius,
ligt opgesloten, geweldiger omdat het bovenmenschelijke onzichtbaar is en het menschelijke zooveel zichtbaarder blijft. Maar de akt van geloof, eerlijk volbracht, wordt een akt van liefde tot God, die aan de wereld den Paus gelaten heeft. Die beide akten, die daden waar geheel het menschelijk bestaan in leeft, werden gemakkelijk door de souvereine majesteit, de drievoudige, van heldenmoed, heiligheid en priesterschap, die Pius den IXde omgaf. Hij had de majesteit van het kind en de majesteit van den man. Hij was de spreker Gods in de wereld, omdat hij, in de wereld, de ziener was van God. Hij zag de wegen Gods en bewandelde ze als Gods wegen, het hoofd hoog. ‘Het is onnoodig te zeggen dat voor mij de werkelijkheid den droom, de waarheid de verbeelding overtrof’Ga naar voetnoot1)
Dit zijn niet de woorden van den dwependen Romeinschen student; dit zijn de woorden, bid ik u, van den grijzen vijf en vijftiger, van den reus die bukken moest onder de drukte van 't leven; van hem, die meer dan iemand, onder zijn land- en | |
[pagina 308]
| |
tijdgenooten, door werkkracht en genie de hoogste genietingen had geperst uit het menschelijk bestaan. Waar is hij, de sterveling, die buiten Gods genade, op zijn ouden dag zoo te spreken vermag over zijn jongens-idealen? Want zoo sprak Schaepman 't leven door over zijn Paus, altijd met dezelfde geestdrift, altijd met nieuwe ideeën, in nieuwe beelden, op nieuwe tonen, altijd in verjongde verrukking met denzelfden heerlijken hartstocht. Honderden malen had hij het over Pius, bij rampspoed en bij zegepraal, bij jubelfeest en bij rouwbeklag, in oden, breedruischend als niet te stelpen stroomen, in sonnetten, fijntjes geweven als keurige kant, in verhalen die aanzwollen tot epiek, in liederen die steigerden tot dithyramben, in redevoeringen die opvlamden tot apotheosen. En ook hun die niet gelooven, maar die gaarne geestdrift zien, was 't altijd een lust en soms een heilzame ontroering, te hooren naar de Pausliederen in vers en in proza die vloeiden of schoten als vuur uit dat pectus, wiens liefde nooit verouderde. ‘Na die audiëntie ben ik bij Kardinaal Antonelli geweest, ook een zeer interessante verschijning; ik heb daar meteen Kardinaal Patrizzi gezien. ... Gij begrijpt dat ik wel tien keer reeds in St. Pieter ben geweest, en evenveel op de Museums van het Vaticaan. Jammer dat de menschen die hier uit den vreemde in Rome komen, Rome zoo weinig begrijpen. Iedere straatsteen is interessant (Maar beschrijvingen voor later). De St. Pieter slokt u letterlijk in. De wijwaterbakken zijn zoo groot als badkuipen, en toch in volkomen harmonie met het geheel. Basta! Houdt u goed. De zegen van den Paus zal u wel helpen, en gij hebt nu van hem den schoonsten reispas ter wereld. Ik heb niets gevraagd voor mij, alleen voor u. 's Avonds ben ik hier ook wel eens alleen, maar ik ben dan gewoonlijk doodmoei. Mijn boeken zijn te Civita Vecchia’Ga naar voetnoot1) ‘Hoe het met de andere in audiëntie gegaan is weet ik niet - de snuif is aangeboden en aangenomen. Maar X.... wil nog een audiëntie hebben. Hij moet ook den H. Vader alleen spreken’Ga naar voetnoot2) |
|