Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXIV.
| |
[pagina 304]
| |
van kapelaan van Heukelum, en van zijn ouders. Twee jaar te voren, op een bedelreis voor zijn berooide orde, logeerde Darauni een tijdlang bij den Utrechtschen plebaan. Darauni was een dankbaar hart; hij toonde het toen Mgr. Schaepman en van Heukelum in 1867 Rome bezochten, hij toonde 't weerom toen de neef van zijn weldoener te Rome verscheen. Nagenoeg elken Zondag was Herman de vaste gast van Mgr. Darauni en bij elke andere gelegenheid kwam hij eventjes aanloopen. Darauni was de eerste de beste niet; een echte Maroniet. Uit zijn Libanon had hij meegebracht zijn christelijke begrippen van eer, van trouw, van moed; te Rome zelf had hij opgedaan de meest verfijnde beschaving en de ruimste geestesontwikkeling. De geleerde man bleef in 't later leven een van Schaepman's trouwste vrienden. En toen 's Doctors eigen leven ten einde liep, zag zijn dankbare herinnering nog altijd staan op den kloosterdrempel: ‘De krachtige, rijzige gestalte van don Ambrogio Darauni met den fraaien, Oosterschen kop, de trouwe, stralende oogen, den golvenden baard, in het lange zwarte kleed met den lederen gordelriem. Don Ambrogio droeg Holland in zijn hart en aan den jongen student heeft hij... in vroeger jaren ruim vergolden, wat ouderen en beteren hem hadden geschonken. Nu is hij ook heengegaan om in volle, altijddurende heerlijkheid te aanschouwen het licht dat voor ons in het Oosten daagt’Ga naar voetnoot1) 't Was lekker 's Zondags bij Darauni. ‘Daar eet ik dan Oostersch en drinken wij Cyprus-wijn, Vin d'Or heet het; heel goed’. Ook in de stad der ziel vergat Herman zijn lichaam niet. Maar er was nog wat anders dan eten aan tafel bij Mgr. Darauni: ‘Aan dat soort internationalen maaltijd ontmoette men allerlei doortrekkende vreemdelingen en ook vaste gasten. Onder die vaste gasten behoorden de Kanunnik Barnabo, een jongere broeder van den Kardinaal Alessandro, Don Antonio Cataldi, ceremoniemeester van den Paus, en de Vicomte de Maguellone correspondent van de Univers.’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 305]
| |
Deze komt meer in Schaepman's Romeinsche jaren te voorschijn. Voorloopig blijven we bij Barnabo en Cataldi. Een van Herman's eerste vragen aan die benijdenswaardige habitués van 't Vaticaan was natuurlijk of ze niet algauw konden zorgen voor dat verhoor bij Paus Pius, hem door den Kardinaal reeds beloofd. De Kardinaal kon dat wel eens vergeten in al zijn drukte. Want hij zat in de Commissiën voor 't Concilie, die reeds druk bezig waren. Niet enkel was hij lid van de Centrale Commissie, maar ook President van de Commissie der Oostersche Kerken en Missiën. De tweede Romeinsche week was nog niet heen of het ging. Kardinaal Barnabo had er trouw voor gezorgd. Maar met Herman mochten nog drie andere Hollanders mee. In bedevaart naar Rome waren ze Schaepman achterna gereisd, en Pater Wilde had ze in 't zelfde familiepension als Herman ingekwartierd. Het was goed gemeend, maar niet slim. De pelgrims praatten graag, en tot praten vond Schaepman te Rome geen tijd. Kon hij het helpen, de gezellige gast van Utrecht, dat hij landgenooten die te Rome kwamen kletsen, liever verloren dan gevonden had? |
|