Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LXII.
| |
[pagina 297]
| |
Da steht im Wald geschrieben.
Ein stilles ernstes Wort.
't Voelt alles met Schaepman mee: de wind, de wolken, de bloemen, en, 't schoonste van Freiburg, de heerlijke Dom. Fijn, zacht-hel klinkt het liedje voort, met iets dat kropt, als 't ware, achter ieder vers van die rijmrijke strofen. Zie, hier kon een roerende verzoening tusschen den ‘oude’ en de jongeren worden gevierd, ware 't niet van die ‘Avebel’ nietwaar, die elke moderne omhelzing weer komt verbruien: Want daar vallen haar ‘zilvren klanken’ in Schaepman's treurende ziel; het uur van bidden en danken is daar; en uit de gedruktheid van 't Hollandsch vaarwel is 't weer een stijgen: ‘Tot waar der Moeder hand,
Wier borst het zwaard doorgriefde
Ons opvoert naar de liefde
Voor 't eenig vaderland.’
Ziet ge 't? Zoo wordt de nieuwerwetsche stemming verbrod. En 's meesters les luidt: Ich ging im Walde
So für mich hin,
Und nichts zu suchen
Das war mein Sinn.
Nu, etwas zu suchen is altijd de ‘Sinn’ van dichter Schaepman. Op dat ‘etwas’ juist weegt het ‘moderne’ raca. 's Avonds was hij te Bazel. Hij vond de stad ‘zeer interessant’ maar het ‘logies peperduur’. Toen ging het naar Genève. ‘Op deze reis passeert men de Kleine Alpen; onovertreffelijk schoon! Verbeeld u, het was 's avonds vijf uur. Ik lag tamelijk vermoeid in den coupé; wij stoomden weer een schrikkelijk langen tunnel binnen; bij het uitkomen klopt mij een Franschman op den schouder: ‘Regardez, Monsieur l'Abbé!’ ‘Daar lag in al zijn schoonheid recht voor ons, maar een vijfhonderd voet lager, het meer van Geneve. Juist ging de zon onder. Ik sprong op van verrassing; ik had nog nooit zoo iets gezien. Die rijke blauwe kleur en die gouden stralen en die Mont Blanc en die andere Alpen als wachters over dat meer heen.... Nu krijgt gij de reis over den Mont Cenis. Eerst gingen wij nog door de schoonste Alpen heen. Ik heb toen de zon over de | |
[pagina 298]
| |
bergen zien opkomen, terwijl de nevelen nog om den voet hingen. Na St. Jean de Marienne, het station waar de Mont Cenis begint, ben ik met een Italiaanschen Engelschman gaan wandelen om de Crétins te zien. Dat is akelig. In een der Magasins Pittoresques staat er iets over. Gij weet niet meer of dit menschen of beest-menschen zijn. Toen begon het groote spektakel: de Mont Cenis. Zooals de trein nu ingericht is, is er geen gevaar bij, hoewel men minstens vijf en twintig maal duizelt. Ik zat in een wagen met Engelschen en daar wij vooral keken naar de onvergelijkelijke trotsche natuur, hebben wij veel genoegen gehad. 't Is er reusachtig schoon. Wij spoorden het fameuse fort Chillon voorbij over een steenen brug langs het randje af, en 600 voet lijnrecht beneden ons bulderde het water, en nam boomen en alles mee. Ik heb boven op den berg sneeuw gegeten. Verbeeld u - de wagens zijn als omnibussen en staan alle open - zoodat ik, die in de eerste rij zat, de heele boel kon doorzien. Nu is het ongelogen waar dat wij bij het opklimmen in (zigzag)-lijn gingen en soms met het draaien een slingertje maakten. Kortom, 's nachts om elf uur bevond zich uw eerbiedige zoon 6540 voet hoog boven het hoofd zijner in Arnhem slapende ouders. Om 1 uur 's nachts waren wij in Turijn’. - 't Was nu Zondag. Te Turijn las hij mis. Maar om 7 uur 's morgens was hij weer weg. ‘Zondag ben ik door de Apenijnen gespoord, waar de trein weer voor het eerst liep sedert de overstroomingen, waarvan gij in de couranten gelezen hebt..,. Hoe men over die halve houten bruggen - uit versch gekapte dennen ineengeslagen heen durft sporen, weet ik niet - maar het was er heerlijk schoon, zeer wild en rijk. Komplete schilderijen van Salvator Rosa....’Ga naar voetnoot1) Te Florence halt. Daar eventjes rondgezien: in de stad waar Hooft had gedicht; waar Potgieter en Huet pas drie jaar te voren Dante kwamen meevieren; waar thans de troon stond van dien treurigen Victor Emmanuel, den koning-roover, die Rome lag te beloeren. Maar de rust was niet in Schaepman om Florence's kunst te | |
[pagina 299]
| |
genieten. Goethe zelf schreef aan zijn vrienden dat hij, gedreven door de begeerte om Rome te zien, enkel drie uren aan Florence gaf,Ga naar voetnoot1) zal men dan verwachten dat Schaepman het er langer uithield? Den nachttrein dus in, die met hem naar zijn Rome zou spoeden. Een van zijn ‘Romeinsche brieven’ vertelt ons wat gezelschap hij vond in zijn coupé.Ga naar voetnoot2) Een Duitscher, een professor in de medicijnen aan een Zwitsersche hoogeschool. Maar ‘was de geneeskunde zijn beroep, de wijsbegeerte was zijn hartstocht’; hij had o.a. een heele nieuwe logica gemaakt, eigenlijk de eenige die ooit gemaakt was, ‘die erste naturwissenschaftlich-begriffliche Denklehre.’ Ze stegen warempel de hoogste sferen van Minerva in, en zoo waren ze natuurlijk al gauw in die van Morpheus overgeschommeld. Toen Schaepman ontwaakte, schoof de trein door den ochtendluister van de Campagna romana. En 't heerlijkste morgengebed van zijn leven schoot op uit zijn ziel onder 't aanschouwen van 't wonder gezicht, dat ginder achter de golvingen van Monte Rotondo hing aan den hemel: ‘In de stralen der rijzende zonne
Baadt St. Pieter haar koepel vol glorie.’
Steeds luider jubelde zijn geestdrift, tot ze op den duur den professor zelf loskreeg uit zijn logische droomen. De wijsgeer knorde om de ontijdige wekstem,... hij kwam niet eens aan 't raampje kijken... Schaepman bleef zijn heele leven voor de slachtoffers van 't ontilbaar gewicht der Duitsche wetenschap een onuitsprekelijk medelijden gevoelen. Eindelijk raasde de trein het Stazione della Ferrovia binnen. 't Was de 12e October, 's Maandagsmorgens 9 uur. Nu werd het ook tijd. Van den Donderdag te voren was hij uit Aken vertrokken, elken dag had hij. 17 uren gespoord, en van Zondag 7 uur 's morgens tot Maandag 9 uur, had hij 't uitgehouden in 't coupé. In 't welkom van een heerlijken Octoberdag spoedde onze Hollander dwars door de stad, langs den weg, dien hij sinds jaren had van buiten geleerd, naar de plaats waarheen zijn hart hem joeg. Hij stond vóor Sint Pieter. ‘De kolonnade hield hare reuzenarmen | |
[pagina 300]
| |
uitgestrekt om ons te ontvangen. Wij naderden voortdurend meer en meer onder den betooverendenindruk... dier onweerstaanbareschoonheid. Trap na trap werd bestegen, langzaam, eerbiedig als werd onze geestdrift getoomd door de gedachte, dat wij opgingen tot een koning. Eindelijk, daar sloegen wij de deuren open... Ja, dat was St. Pieter - St. Pieter geen droom meer, maar werkelijkheid.’Ga naar voetnoot1) Huiverend onder den greep van 't geweldigst-heiligste op aarde, nam hij zijn eerste les in 't geen voor hem, gelijk voor zoovele der besten onder de menschen, de groote school van het leven werd. Voor 't eerst knielde hij, met in zijn handen 't offer van zijn heele wezen, onder den glorieuzen koepel aan het graf van den Man met de Sleutels, zijn oudsten patroon van 't Credo pugno; voor 't eerst koelde hij den brand van zijn machtig voorhoofd aan den bronzen St. Pietersvoet, door Charlemagne en door de armste bedelares van Rome met dezelfde godsvrucht gekust; en de stortvloed van ontzaglijke emotie gudste uit zijn ziel: ‘Reuzige dom die uw golvende lijnen,
Hoog in de lucht langs het uitspansel trekt,
Die als een koning voor 't oog komt verschijnen,
Vlakten en heuvlen doet slinken, verdwijnen,
En slechts éen kreet op de lippen verwekt.
Dat zijt Gij!
't Rijzen der zon dat met zwevende stralen,
Lichtende glanzen uw grootheid omspon,
Doet Gij voor 't oog van den pelgrim weer dalen,
Gij, met uw tintlende, gloênde metalen,
Zelf voor de blikken de heerlijkste zon.
.................
Kroon van den Visscher, dien Rome zag sterven,
Dien het bewaarde in de sombere grot,
Kroon, als slechts smaadheid en lijden verwerven
En. nu de goden als ballingen zwerven,
Petrus gegeven door de almacht van God.’
Wat Rome was voor Schaepman weten we uit zijn vroegere poëzie; wat Rome zou worden voor hem gisten misschien een paar oudere vrienden, die, toen hij heenreisde, 't zoo halveling waagden te vermoeden dat deze jonge priester zijn taak ging aanleeren om drager van de toekomst der Hollandsche katho- | |
[pagina 301]
| |
lieken te worden. Maar geen mensch, die niet dag voor dag heeft doorvorscht wat Herman Schaepman te Rome in minder dan twee jaar heeft verricht, kan bevroeden wat Rome feitelijk voor dezen gods-bevoorrechte is geweest. En stellig heeft Schaepman zelf in zijn stoutste verwachtingen nooit zulk een werkelijkheid durven droomen. Deze Twentsche buitenjongen, die gaven vond in zijn wieg als misschien in eeuwen geen zijner landgenooten vond of zal vinden, voelde zich te Rome opnieuw geboren worden met verdubbelde talenten. ‘Rom ist der Sammelplatz alles Schönen und Vortrefflichen, die hohe Schule für alle Welt... mein wahres Vaterland’. 't Zijn woorden van Winckelmann, maar met een zin door den Duitschen Griek nooit beseft, passen ze hier. ‘Rome, the most wonderful place on earth’ zoo was 't voor Newman reeds, toen hij nog Anglicaan was, zoo bleef het voor Schaepman. Toch scheerde ook langs dezen uitverkorene iets van den eersten indruk, die valt op elk gewoon sterveling, te Rome op bezoek. Een sufheid, een beduusdheid waarmee de geweldige grootheid van die stad u slaat als lam, uw zinnen verbijstert, uw gestel ontwricht, u blind maakt voor haar schittering en doof voor haar glorie. Iets als een ontgoocheling, die naarmate ge uw kleinheid voortdringt in de straten, de grootheid van Rome verder doet wijken van u, ze in onmeedoogende ongenaakbaarheid doet vluchten voor uw aanraking; ze doet opgaan, onvatbaar voor uw nietige handen, in den tijd en in de ruimte. Rome is zoo grootrustig in de eeuwigheid van haar macht; en bij 't aanschouwen van zooveel inééns is voor den kleinen eenling vooreerst geen ruste te vinden.
‘Rome is in zekeren zin als het gesluierde beeld te Saïs; niet gemakkelijk, soms gevaarlijk is het met den sluijer op te ligten.... Huldigend moet men tot haar naderen, vol eerbied en schroom, en toch met den warmen aandrang der kinderlijke liefde. Dan heft zij zelve den sluier op, en welzalig hij die haar aanschouwt. Niet hem als den jongeling van Saïs zal een straal harer schoonheid dooden; hier geldt de wet: Rome gezien - en levend.’Ga naar voetnoot1) |
|