Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 285]
| |
LX.
| |
[pagina 286]
| |
‘De Kerk wil dat de jeugd in de wetenschappen onderwezen worde, maar zij wil tevens dat dit onderwijs in alle opzichten katholiek en godsdienstig zij. Zal een school het vertrouwen der katholieken alleszins waardig zijn, en hunne goedkeuring wegdragen, dan is het niet voldoende, dat zij den katholieken godsdienst (gelijk het heet) eerbiedige, dat is volstrekt onaangeroerd late: maar zij moet den godsdienst zelve leeren kennen en beoefenen. Wat dus te denken van de scholen, waaruit de invloed van de Kerk en van den Godsdienst is verbannen en slechts een zekere, natuurlijke zedeleer, of, wat verkieslijker zou wezen, noch godsdienst noch zedeleer wordt geleerd? Katholieken mogen zulk een onderwijs niet goedkeuren. Dit beteekent echter niet dat men in geen geval van dergelijk onderwijs kan gebruik maken. Neen, wanneer men niet in de gelegenheid is het noodige onderwijs te hebben op eene school die de Kerk in alle deelen goedkeurt, dan kan men zijn toevlucht nemen tot eene niet-Katholieke school, altoos echter op voorwaarde dat in die school niets onderwezen worde in strijd met godsdienst en zedeleer. Echter beschouwe men het onderwijs op dusdanige school nooit anders dan als een ‘droevige noodzakelijkheid’. Zoolang die noodzakelijkheid aanhoudt vermanen wij diegenen die zich in zulk geval bevinden, om zooveel doenlijk door meerderen ijver en zorgvuldigheid in het ontbrekende te voorzien. ‘Niet aldus evenwel zouden wij kunnen spreken van die ouders, welke door eigen schuld de gelegenheid zouden verzuimen, om hunne kinderen op eene school, volgens onzen Heiligen Godsdienst ingericht, te doen onderwijzen; welke zonder nood aan het altoos gebrekkige onvoldoende onderwijs op niet-Katholieke scholen de voorkeur zouden geven. Hoe zouden zij toch zulk een gedrag voor God kunnen verantwoorden?’ Verschooning om de lange aanhaling. Ik deed ze omdat wij allen belang stellen in woorden door de Kerk uit den aard van de zaak niet enkel voor Nederland gesproken; en 'k wou wel 't heele mandement aanhalen om te bewijzen dat de hoogheid en de heiligheid der begrippen geen goede stijleering moeten uitsluiten. 't Zou wel de moeite loonen, een vergelijking te maken tusschen den geest van dit mandement en dien van het meesterstuk, in 't Fransch, dat onze Belgische bisschoppen uitgaven in den schoolstrijd van 1879. Dit was nu de eerste kranige onomwonden uitspraak der | |
[pagina 287]
| |
katholieken door 't orgaan hunner herders tegen de liberalen. De volledige bevestiging van den Syllabus, en zijn practische uitwerking in zooverre dat nu Thorbecke's geest uit het katholieke kamp voorgoed werd verjaagd. Dat zagen de liberalen heel duidelijk. En hun hartstocht voor de staatsschool vlamde natuurlijk thans nog hooger op. Minister Fock nam den handschoen op en verklaarde knakaf dat de Wet op het Lager Onderwijs door dit Ministerie niet zou gewijzigd worden. Toch waren er ook onder hen ruimer ziende mannen, als Dr. A. Pierson, die vlakweg de staatsschool als de secteschool der modernen bestempelden.Ga naar voetnoot1) Nu kwam het ook geleidelijk tot een nieuwe schakeering in de partijen; langzamerhand zetten de gezindten der Kamers zich vaster in groepen. ‘Een groot gedeelte der conservatieven schaarde zich onder het vaandel der anti-revolutionnairen, en begon zich op te lossen in die partij. Dit “oplossings- en scheidingsproces” duurde eenige jaren; de conservatieven waren genoodzaakt partij te kiezen; òf zich aan te sluiten bij de anti-revolutionnairen en met dezen te strijden voor eene herziening der Wet van 1857, òf over te gaan tot het kamp der liberalen. Naarmate nu de conservatieve partij verzwakte, werden de anti-revolutionnairen, onder hun bekwamen en beproefden veldheer Groen van Prinsterer, aanhoudend sterker. Daar ontmoetten zij op hetzelfde slagveld tegen denzelfden vijand de katholieken, en beider belang bracht nu mede zich met elkander te vereenigen, om sterker te zijn tegenover dien vijand, welke sterker was dan een van beide. De min of meer georganiseerde, min of meer op eene overeenkomst berustende samenwerking tusschen K. en A. bij de stembus, werd door de tegenpartij een Monsterverbond geheeten; deze benaming was evenwel niet nieuw, want zij werd ook vroeger op het samengaan van K. en Liberalen toegepast. Dit “Monsterverbond” had niets monsterachtigs; het was geen omschreven bondgenootschap, geen samenvloeiing, geen ineensmelting van verschillende, heterogene bestanddeelen; het was | |
[pagina 288]
| |
geen fusie, maar eene federatie; het steunde niet op eene onderlinge officieele afspraak, maar op stilzwijgende, gegronde onderstellingen; het was niet het werk eens staatsmans, maar door de omstandigheden in het leven geroepen. Had de strijd tegen de Onderwijswet van 1857 beide partijen tot elkander gebracht en vervolgens doen samengaan, de worsteling tegen de wet van 1857 leidde tot samenwerking, die na 1879 steeds inniger en krachtiger werd. Beide partijen steunden elkander bij de verkiezingen en in de beide Kamers, en het resultaat was, dat na jarenlangen en steeds heviger strijd eindelijk de overwinning werd behaald....’Ga naar voetnoot1) Dit alles heeft niet belet dat de ‘secteschool der modernen’ nog werd versterkt, en dat de Kamer, ondanks de beste pogingen van Messchert van Vollenhoven, na heftige bespreking met 28 stemmen tegen 5 een nieuwe knevelwet goedkeurde. Hoe weinig ook Schaepman toen dacht, dat zijn priesters-dichters-roeping zich uitbreiden zou tot die van emancipator zijner katholieke landgenooten ook op staatkundig terrein - toch getuigde de geestdrift voor dit mandement bij den jongen, nog tastenden man, van streving naar daden. In een der laatste bladzijden, door zijn bevende pen geschrevenGa naar voetnoot2) wijdt hij aan den herderlijken brief nog een kostelijk woord: ‘Ik herinner mij nog hoe ik... 't groote mandement in de Kathedraal te Utrecht mocht voorlezen, en ik durf nu wel zeggen dat ik nooit heb vergeten, geen oogenblik heb vergeten, wat ik op dien dag aan God en het Vaderland heb beloofd. En zoo mogen spreken alle mannen van die dagen, priesters en leeken, grooten en kleinen, het geheele geslacht dat den schoolstrijd streed en strijdt en winnen zal’. |
|