Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LVIII.
| |
[pagina 279]
| |
Ik zond het toen aan Alberdingk Thijm, die het in ‘Recht voor Allen’ de groote Katholieke Kiesvereeniging voorlas en later uitgaf.’Ga naar voetnoot1) ‘De Pers’ verscheen den 21en April 1868. Naar Schaepman's eigen getuigenis was 't weinig meer dan een vlugschrift in verzen. Heel bescheiden immers begint hij, in zijn voorrede, van een ‘geschriftjen dat niets anders is dan een zwakke naklank van de welsprekende klacht en tevens de verpletterende veroordeeling door Pius den IXen in Quanta Cura uitgesproken: ‘Gij weet dat er in deze dagen menschen zijn, die alle waarheid en rechtvaardigheid haten, en, gezworen vijanden van onzen Godsdienst, de volkeren door hunne vergiftige boeken, schotschriften en dagbladen, die over de geheele wareld verspreid zijn, misleiden en sluw-weg liegend, vele andere goddelooze leeringen zaaien’. Naar een vast ‘plan’ zijn deze 230 zware alexandrijnen bewerkt. De 42 eerste verzen zijn een lofzang op 't woord, de schoonste en rijkste gave door God aan de menschen geschonken. Maar 't gesproken woord, hoe groot ook een zegen voor 't menschdom, vervliegt met de lucht. Zoo wendt de hymne haar lof naar het woord vastgezet in de letter. Volgt de Hollandsche voorstelling - natuurlijk - van de uitvinding der drukkunst. Daar verschijnt het eerste gedrukte boek: de Bijbel. En de geboorte wordt gevierd, de heerlijke geboorte van ‘de Pers’ als een kind des hemels. Maar ook hier keert de geschiedenis van 't Paradijs terug. De Pers, verleid door de slang, valt. Tegenover de pers van den hemel staat nu de pers van de hel; en wel, in naam van de vrijheid, met gelijke rechten. Bij de verwoesting door de Pers aangericht wordt geschreid en gedreigd, maar er wordt ook gejuicht bij het heil, dat ze stichtte. En ginder omhoog leest het oog van den dichter de hoop dat ‘het kind van zijn vaderland’ weer tot inkeer zal komen. Men ziet het: er is plan in dit stuk; voor echt lyrisme is er zelfs maar te veel. Wij zitten hier inderdaad volop in de berijmde welsprekendheid, in de ‘logische’ lyriek. Meest al deze verzen zijn gegaan door een beredeneerend hoofd, met verdunning van hun geestdrift; de sublimatiën, die oplaaien uit ‘Vondel’ met | |
[pagina 280]
| |
haar zonnige kleurenspelingen van waarachtige bezieling zijn hier zeldzaamheden; zooveel te meer daar de beschouwende denking veelal niet oorspronkelijk genoeg was om eigen warmte te koesteren. Meest al de ideëen in ‘de Pers’ immers zijn van elders gehaald; en spreekt Schaepman van een naklank uit Pius' woorden, de naklanken uit Bilderdijk en Da Costa zijn nog veel duidelijker. Nooit heeft hij zich aan Bilderdijk aangeleund, gelijk in zekere verzen van ‘de Pers’. Tot in zijn vorm-oppervlakkigheden en zijn overgangen toe spreekt hij hier bepaald Bilderdijksch: Een rijke gave is 't woord, - ja gave, gave Gods
Spijt bastaard-wetenschap, spijt menschelijken trots;
Of waant gij, dat de schok der saamgesloten klanken,
Der tonen, zonder zin, der vormelooze spranken
Een eenheid baarde: 't woord?
Elders gaat de navolging van Da Costa een oogenblik onrustbarend naar de uiterste grens: Gezegend zij de hand, die onder Haarlem's wallen,
Den ruw gesneden vorm in 't mulle zand deed vallen!
...Dat was een heerlijk uur. Door beuk en eikenblaâren
Trilde (als een hemelsch lied, van heilige englenscharen
Geheven) 't dankend woord:...
Al wat die verzen teekenachtigs hebben komt uit Da Costa's Lied in 1840: Een man in Haarlems hout sneed op den beukenstam
Een vorm die in den grond als letter nederkwam.
Maar op die letter zeeg een stemgalm uit de blaâren:
Vermenigvuldig u...
En bedenk dat Da Costa zelf hier al schatplichtig was aan Vondel in zijn ‘Drukkunst’ waar zijn jonge verbeelding spelemeit in Haarlem's ‘geestgroen Hout’Ga naar voetnoot1) Dat zijn alle nog geen redenen om onze oogen te luiken voor de enkele schitteringen in Schaepman's gedicht, die van niemand anders dan van hem zijn of kunnen zijn. De aanhef zelf is wezenlijk als 't ruischen door 't aardsch-paradijsische loover. Indrukwekkend is ook ‘Een vorstengave is 't woord’ met dien inderdaad vorstelijken beeldensleep daarachter. | |
[pagina 281]
| |
Prachtig in 't rythmeerende vonkengesproei van zijn gloeiend geloof zijn de fragmenten: Nog drupte 't vleuglenpaar van liefde en van geloof....
en Nog eenmaal opent u, gij geelgetinte blaadren....
Hier geeft meteen de Roomsche strijdlust aan de protestanten een duwtje, waar hij zingt hoe de eer der eerste verspreiding ‘bij duizend duizenden’ door de katholieke boekdrukkunst aan den Bijbel te beurt viel. Weer is 't een stijgen in de aanvankelijke bezieling waar de Pers de tonen opvangt die opwieken uit het Concilie van Trente, uit den kansel van Bossuet en Fénelon, uit het publicisten-kantoor van Görres' Rheinische Merkur en uit de studiecel waarin Broere zijn Dithyrambe dichtte. Want niets anders kan bedoeld zijn waar Schaepman in raadselen spreekt van ‘Een Hollandsch woord
Den eengeboren Zoon
En 't heiligste geheim ter eere.
Opvallend is de gewijde tint die over dit gedicht ligt gespreid; de geluidsbeelden werden ditmaal gelukkig verdrongen door den sier-voorraad uit den Bijbel en uit de Vaders gehaald: de Schepping, de Engel van Egypte, de Tocht door de Roode Zee, de Onthoofding van St. Jan, de Geeseling, de Kruisiging, het Pinksterfeest, St. Caecilia zijn in 't legwerk te pas gebracht. |
|