Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
LVII.
| |
[pagina 277]
| |
in zijn vurige felheid, in al 't steil-onverdraagzame van zijn priesterlijke jeugdjaren, tegen den uiterlijk zachtzinnigen maar innerlijk vast bezonken deïst zijn antipathieën koesteren; maar toch, in zijn dichters-edelmoedigheid bewonderde Schaepman Potgieter zooals hij alle reuzen bewonderde, en de jonge leviet in de kunst, die zichzelf beminnelijk-naïef zooveel minder achtte dan 't geen hij wezenlijk al was, zal vooreerst wel naar den hoogepriester zijn gegaan met de Gretchenvraag: Begreife nicht was er an mir find't. Maar natuurlijke sympathieën rezen er anders ook: Waren beiden geen goedronde Overijsselaars? Bleven beiden hun gouwspraak van Twente niet getrouw? Waren beiden geen menschen, wel zoowat grootscheepsch van uiterlijk, maar in den grond zeer bedeesd? Waren beiden geen drukke studeerders, denkende dichters, gloeiende kunstminnaars, dwepers met de zeventiende eeuw? Waren beiden geen haters van muziek en van bier?Ga naar voetnoot1) Geen liefhebbers van zeegeruisch, van barengeklots, van Bourgogne en Eau de Cologne? ‘Ik belde aan het huis met de hooge stoep, op de Leliegracht bij de Keizersgracht. De meid, die mij opende, nam den mageren, langen kortbroek van het hoofd tot de voeten op. ‘Is meneer Potgieter thuis?’ vroeg ik met eenig vertrouwen. Want Alberdingk had mij aangekondigd. ‘Jawel, Pater’, was het antwoord, ‘maar Uwes is hier niet terecht’. Ik hield aan: ‘Is meneer Potgieter thuis?’ De eerbare werd schuw, zij vreesde dat ik in de een of andere gevaarlijke functie kwam. Daar klonk een gulle stem op de trap ‘kom boven, kom boven!’ De ferme gestalte, de kloeke kop met de muts werden zichtbaar, een echte mannenhand greep de mijne. Ik had Potgieter gezien!’Ga naar voetnoot2) Ze spraken over literatuur natuurlijk, maar Schaepman zei ook dat zijn vader Zwollenaar was. Laat zien, dat klopte: Best mogelijk dat Potgieter met vader Schaepman op de lagere school had gezeten! | |
[pagina 278]
| |
Hoewel de bezoeken over en weer nooit zeer talrijk werden, toch was er tusschen beide geesten een band gelegd, die, zooals we zien zullen, met de jaren steeds nauwer werd, en die aan Schaepman zijn heele leven dierbaar is gebleven.
***
Schaepman liep nog meer naar Amsterdam dat jaar. Bij Thijm natuurlijk, maar ook bij Mr. van den Biesen, den zoon van den broeder zijner grootmoeder, die immers een van den Biesen was. Daar logeerde hij. 't Was deze van den Biesen, die te dien tijde Schaepman overhaalde om mee te werken aan de Katholieke Brochuren-vereeniging, door Nuyens gesticht.
***
Zoo deed hij den 2en Zondag van September een reisje, dat lang zal nawerken in zijn leven. Dr. Nuyens vertelt er zelf iets over in Eigen HaardGa naar voetnoot1): ‘In de maand September 1868 had ik het eerst kennis te maken met Schaepman; mr. J.J.W. van der Biesen, een oud vriend van mij, kwam op zekeren Zondag over zee om mij den ‘dichter Schaepman’ voor te stellen en met hem te Westwoud te overnachten, een dag die mij onvergetelijk zal blijven. Sinds dien Zondag heb ik Schaepman bewonderd en ben daardoor zijn vriend geworden; ik ben niet zijn bewonderaar geworden, wijl hij tot mijne vrienden behoorde.’ |
|