langs winkel-uitstallingen van Vondeliana, gedenkpenningen, lichtprenten, herdrukken en autografen, kronkelden de menigten 's avonds den 17en naar de concertzaal van 't Park. Daar werden de feesten ingeleid. Een machtig koor zong verzen van Hofdijk, op muziek van Verhulst. Daarop een engelenrei uit den Lucifer door van Eyken getoondicht. Dan de ouverture Gysbrecht van Aemstel en 't schoone Wiltzangk, beide van Verhulst. Verder Alberdingk's ‘O Poesie, hoe lieflyck is uw tredt!’ door zijn zuster, Mevr. Cuypers, gezongen. En eindelijk de feestcantate van Hofdijk en Hol.
Natuurlijk had Schaepman zich voor de feesten laten inschrijven; maar enkel den tweeden dag kon hij komen. 't Was de dag der onthulling van 't monument. Men vergaderde in de Nieuwe Kerk om Vondel op zijn graf te groeten en te kronen: Van Lennep deed het in aller naam. Vandaar trok de statige stoet, met zijn zinnebeeldige groepen en zijn prachtige praalwagens naar 't Rij- en Wandelpark, rondom 't omhulde beeld. Ook hier was 't Van Lennep die de feestrede hield. Het deksel viel en door tienduizenden hoera's werd Vondel begroet als de kunstkoning van zijn volk. Een reuzenkoor zong hem welkom op muziek van Heinze en verzen van Binger.
Cuypers en Royer hadden werk geleverd, zoo schoon als Aug. Reichensperger - die daar was - onder de moderne scheppingen van dat slag er nooit een had gezien.
's Avonds van dienzelfden dag was 't in den grooten Schouwburg te doen. Van Lennep had voor de gelegenheid ‘Een Dichter aan de Bank van de leening’ geschreven - nagenoeg zijn eenig tooneelstuk dat nog niet is vergeten - en de troep van Peters vertolkte 't flink. Ook aan 't meesterstuk van den feestheld, aan Lucifer, waagde men zich.
En Schaepman die terugmoest naar Utrecht en niet meemocht den 19en met de beevaart naar Muiden! 't Speet Alberdingk zeer. Hij en Cuypers hadden eene heele maand getranspireerd van inspanning en geestdrift bij de versiering en den wapentooi van ‘'t Hooge Huis’, en in wedijver met de water- en zolderratten waren ze gekropen van de slotpoort tot de tinnen, 't Was na tweehonderd jaar nog eens feest op 't kasteel van den Drost; en uit Alberdingk's hymne, door Heinze getoonzet, wiekte een vlucht van herinneringen de opgewekte geesten van dames en heeren binnen.