Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XLIX.
| |
[pagina 238]
| |
Mgr. Zwijsen wist vooreerst niet, wat aan te vangen met zijn besten student. Voor den buitengewonen jongen moest hij natuurlijk zoeken naar iets buitengewoons. Maar zijn oude dag bracht hem veel meer zorgen dan hij voelde verder te kunnen dragen. Vijftien jaar onverpoosde inspanning van den scherpsten geest en van den krachtigsten wil hadden zijn reuzen gestalte gekromd, en zoo liet hij ook het lot van zijn flinksten theologant in de handen van den vicaris-generaal, den plebaan Mgr. Schaepman. Nu kon hij gerust wezen. En Schaepman werd opgenomen bij heerneef in de pastorie. Den 3den September wist hij reeds, dat het waarschijnlijk voor heel korten tijd zou wezen. Toen immers schreef hij aan Alberdingk: ‘Mijn verdere lotsbeschikking neigt naar Rome, hoewel ik nog geene zekerheid heb’. Intusschen was de tweede ‘Pius IX’ die den nieuwen titel ‘De Eeuw en haar Koning’ had gekregen, in den handel gebracht, en Mgr. was uitnemend tevreden over 't gedicht en over de opdracht, aan ‘Z.D.H. Mgr. A.I. Schaepman, bisschop van Hesebon i.p.i. enz., bij zijne terugkomst uit Rome met den meesten eerbied opgedragen’. Wat gij gezien hebt in het volle licht
Van Romes zon, in al den gloed van 't leven
Heb ik getracht in klanken weer te geven....
En er was ook een kleine proza-inleiding bij, een verklaring van den titel: ‘Al geeft onze eeuw hoog op van hare vrijheid, al roemt ze op de verlossing van de rede, op de onafhankelijkheid van den geheelen mensch - toch staat zij slechts gelijk met de oproerige, die, te midden van haar zegefeesten, haar meester ontmoet, en voor haar koning buigt. Onze eeuw heeft haar beheerscher en Koning, dien zij nergens kan ontwijken, die op elk punt haar zege logenstraft, die haar dwingt zijn grootheid te verkondigen, waar zij hem lastert en vloekt. ‘Pius IX’, niet juist de persoon, maar wel de opvolger van Petrus, de plaatsbekleeder van Christus - hij is de hoofdpersoon onzer geschiedenis, de Koning onzer eeuw. ... Mochten de nederige bloemen, door mij gestrooid, den vriendelijken lezer een denkbeeld geven van den gloriekrans | |
[pagina 239]
| |
dien de geschiedenis eenmaal om het hoofd van Paus Pius den IXe vlecht’ Piusliederen op Hollandschen bodem waren sedert lang geen zeldzaamheid. 't Vorige jaar nog had Michiel Smiets den Paus in 't Latijn bezongen, en Alberdingk had de ode in Hollandsche verzen vertolkt. Maar dit nu was meer dan een ode, 't was een heel boek. In ‘De Paus’ had Schaepman een kijkje genomen op verleden en toekomst van 't Pausdom. Lof en eer was gezongen aan den Paus ‘in abstracto’. Nu wenschte de dichter te geven wat hij dacht en gevoelde over 't Pausdom van heden. En hij zette het leven van Pius op de muziek van zijn hart. Pius' geschiedenis werd een hymne, een dithyrambe. Stoffelijk en zedelijk was 't een tijd van zware beproeving voor 't Pausdom. Hoe 't stond met zijn wereldlijke macht hebben we opgevolgd. Het streng dogmatisme en de volstrekte formulengeest van den Paus, in bullen als ‘Ineffabilis Deus’ en ‘Quanta Cura’ en vooral in zijn ‘Syllabus’ maakten buiten, en hier en daar ook binnen de Kerk, geen goeden indruk. 't Was een schelden of een morren zonder einde, met het woord en de pen. De strijder Schaepman kwam dus weer op zijn dag. Zes tijdzangen zijn onder dien titel: ‘De Eeuw en haar Koning’ vereenigd. ‘Crux de cruce’ heet de eerste zang. 't Is de naam van Pius IX in de zoogenaamde voorzegging van Malachias. Zoo werd Leo XIII door diezelfde profetie als ‘Lumen in coelo’ voorspeld, en ‘Ignis ardens’ bedoelt den tegenwoordigen Paus.Ga naar voetnoot1) De eerste zang gaat over de jaren 1846 tot 1850. Hij gedenkt de kroning van Pius tot Paus; de hervormingen in liberalen zin; de omwenteling; den moord op Rossi; Pius' vlucht naar Gaëta; zijn herstelling door Frankrijk. In vrije strofen juichen en jubelen de iamben bij 't kroningsfeest. 't ‘Evviva Pio nono’ zingt en schatert en dreunt over de gansche wereld. | |
[pagina 240]
| |
Plechtige verzen leiden en luiden 't feestgetij in: .... Het Oosten spelde donkre dagen,
En zware wolken hingen neer:
En wie, wie zou de krone dragen,
Krone uit het reinste goud geslagen
Doch doornekroon gelijk weleer?
Verruklijk scheen de Junizon,
En vlocht den groenen heuvelklingen,
Die als met lauwren Rome omringen,
Een krans van gouden stralen om;
Daar rolde t zware klokgebrom,
Daar werd de feesttrompet gestoken,
En van Sint Pieters hoogen dom
Tot aan der aarde verste palen
Goot zich de stroom der geestdrift uit...
En alle natiën vertalen
Het zegelied van Christus' bruid!
Als 't ware zwevend op die muziek van zilveren klaroenen, verschijnt Pius, de nieuwe Paus. Voelt ge 't niet? Door deze verzen gaat eene beving, gelijk door de scharen in St. Pieter: .... Daar staat hij, menschenzoon als allen,
Van éen geslachte met den groep,
In heilgen eerbied neergevallen,
Hem groetend met hun vreugderoep;
Daar stond hij - stervling, maar onsterflijk,
Geen krakend riet, maar ijzren rots,
Macht door geen aardsche macht verderflijk:
De Paus, de Stedehouder Gods!...
't Romeinsche volk juichte en spreidde zijn palmen.... Hier heft de dichter zijn eerste lied aan Rome, de stad van zijn hart. Liederen zal hij haar zingen zonder tal, in vers en proza. Hij zal haar schenken een schat van poëzie, eenig in de wereldliteratuur. Bij dit eerste lied had hij Rome nog niet aanschouwd. En toch hij voelt Rome, hij voelt het binnen in hem, hij ziet het, in al zijn vormen en kleuren, over Alpen en Apenijnen heen. Waar hij gaat of staat ziet hij Rome, het Rome van den Paus. Rome grijpt hem aan met een onweerstaanbare koorts, 't is een obsessie bij hem, en zijn geestdrift jubelt het uit: .... Schoon zijt ge, o Rome, heerlijk schoon,
Gij, Koningin der voorgeslachten,
De hoogste gaven, eêlste krachten,
Zij vlochten u de vorstenkroon!...
| |
[pagina 241]
| |
't Heidensche Rome was groot boven alles toen, door zijn helden in den oorlog, door zijn kunstenaars in den vrede. Maar de hoogste grootheid, de eeuwige, is eerst aan Rome gebracht door 't Christendom en door den Paus. 't Is de grondgedachte van dit lied. En onder alle mogelijke beelden en klanken ligt deze idea typica in al zijn latere zangen aan Rome. En toch, 1848 kwam. Rome vermoordde Rossi, en joeg Pius weg. De Paus, de Stedehouder van den God der heirscharen vlucht! Denkt niet dat Schaepman daarom zijn zang éen toon lager zal stemmen. Cum infirmor, tunc potens sum, heeft Paulus gezegd. En de dichter maakt er van: .... De zwakheid is de hoogste kracht,
De glorie wordt door schand bevochten,
En 't vluchten in den sombren nacht
Kan schooner zijn dan zegetochten.
Tusschen aphorismen en axioma's blijft er verschil, ook in de poëzie. Toch dient de kunst bewonderd, waarmee hier op het spannend oogenblik het ‘Crux de cruce’ bevestigd wordt. De stoute verbeelding rept zich naar Calvarië, en onder 't spotgelach bij 't kruis van den Christus, vangt de dichter der engelen triomflied op: ‘De zwakheid is de hoogste kracht!’ Ook voor Pius bloeit de verheerlijking uit de schande. Frankrijke helden leiden den Paus in zegetocht Rome weer binnen. En de dank van den dichter aan Frankrijk is een melodie het land van Lamartine waardig: .... Een lied voor Frankrijk, 't and der eere...
Met dit slot: .... Almachtig God der legerscharen,
Die Frankrijk uitkoost tot uw zwaard,
Wil 't in uw heilge trouw bewaren...
Ach, daar is veel veranderd!... En toch eeuwig blijft de hoop: .... De toekomst is voor 't oog verborgen;
Ons deel op aarde is kamp en strijd,
Op 't blijde heden volgt een morgen
Van angst en worstling, nood en zorgen...
Maar God is Koning van den tijd.
| |
[pagina 242]
| |
‘Dies felix, memoranda fastis.’ Onder dezen titel viert de dichter in zijn tweeden zang het dogma der Onbevlekte Ontvangenis, door Pius in 1854 afgekondigd. Aan dit feit heeft Schaepman een ruime beteekenis gegeven: Het materialisme ging zijn zegetochten door wetenschap en leven; en Pius kwam getreden, vlak er vóór, met zijne bulle ‘Ineffabilis Deus’, luider dan ooit bevestigend: Christus is God, en Zijn Moeder bleef van de erfzonde vrij. De aanhef van dezen zang is een ridderlijke hulde aan de ware wetenschap: .... Een Kind des Hemels is de Wetenschap, geboren
In d'oceaan van licht,
Waar 't heerlijk loflied golft der negen Englenkoren
Voor 's Heeren aangezicht...
Ook in Schaepman's eigen oog bleven dat ‘gelukkige verzen’, en de dichter heeft kracht genoeg om in die lyrische hoogten de stoutste gedachten te dragen. Maar de menschelijke kennis verzaakte haar hemelsch geboorterecht; en ze is in den dienst van den Satan getreden. Uit Moleschott's ‘Kreislauf des Lebens’ haalt Schaepman haar leer: .... Gij menschdom, buk,
Ja, buk u diep ter aarde, omhels het slijk, uw moeder,
Gij kent haar, dát alleen ontbrak het rund, uw broeder!Ga naar voetnoot1)
Breed borstelend zet hij met eenige trekken de goddelooze stellingen in beeld. Na en naar de leer van 't materialisme, komt het leven door de wetenschap gepredikt; en het dartel en dartelend lied wordt geheven: Rozen van Cyprus omkransen den beker,
't Purper der druiven tint het kristal;
't Heden is kort en het morgen onzeker;
Morgen misschien komt der vreugde verbreker,
Kleppert de doodsklok voor 't bekergeschal!
Driftig dan de ure, de korte, gegrepen,
Iedere seconde betwist aan het lot!
Wijs zij die leven, dwaas zij die dweepen,
't Leven is yluchtig, kostbaar 't genot!
................
................
| |
[pagina 243]
| |
Daartegenover zingt de Christen de levenshymne van het geloof: .... De mensch is geen stof slechts - een hoogere kracht
Doorgloeit en doortintelt zijn borst;
Als een heldere straal door den donkeren nacht
Breekt de geest door de zinlijke korst...
Steeds mooier blijkt Schaepman's Credo de bron van zijn poëzie. De belijdenis van dat Credo wordt bij hem een lied als vanzelf. Zijn geloof vult zijn hart; zijn geloof is gansch zijn dichtersgevoel. Op de vragen der wetenschap van deze eeuw, gaat hij bij Pius om antwoord. Uit 's Pausen zendbrief, zelf een poëma van verheven geloof en hooge mystiek, haalt Schaepman de keur-stof; en de honderd Ave's der bulleGa naar voetnoot1) geven hem in, zijn Wees gegroet,
Wonderschoone, heilge vrouwe...
zoo vol verrukking, als ware 't aan 't hart van St. Bernardus of St. Theresia ontsprongen. Dezelfde innig lyrische gloed als in den lofzang der Zondares van Egypte, maar nog meer speling van rythmen hier. Zoo juist iets te lezen door hen die beweren dat het dogma, star en dor, de dichterlijke bezieling verstikt. Boven den derden zang staat: ‘Flores martyrum’. We zijn in 1860. Te Castelfidardo zijn de Zouaven gevallen, de vrijwilligers van Lamoricière vechtend voor het patrimonium Petri tegen de Piëmonteesche snaphanen. Het rouwfloers hangt over die verzen; zwaar van weemoed brengen ze hun hulde aan de dapperen, in strofen waarlangs de tranen leken en in klanken die snikken: .... Zij vielen, in des levens morgen
Toen alles licht was voor hun oog,
Toen nog de looden last der zorgen
De fiere leest niet nederboog.
Zij vielen, door de hand der roovren,
Zij oogstten smaad, geen eereloovren;
De lafheid jubelde op hun graf.
Arm Isrel, scheur uw feestgewaden,
En laat de tranen 't hart verzaden,
Dat al zijn bloed ten offer gaf!
.............
| |
[pagina 244]
| |
Niet enkel de titel herinnert aan 't vers van Prudentius.Ga naar voetnoot1) Beide elegieën toonen verwantschap in trant en in toon. Of schijnt u ‘des levens morgen, toen alles licht was voor hun oog’ geen gelukkige vertaling van ‘lucis ipso in limine?’ Deze martelaren-zang brengt een nieuwe uiting van Schaepman's dichterlijk kunnen: De man met het moedig, blijmoedig hart, heeft hier meesterlijk den treurtoon getroffen, dien hij in Sancta Maria niet vinden kon. En de natuurlijke stemming van den optimist, die altijd hopend ten hemel ziet, hoe rukt ze zich ten slotte weer los uit den rouw, om te zingen van moed en van zegepraal: .............
Zij vielen om den weg te banen
Voor 't uur dat eens den strijd beslist,
Opdat van Frankrijks legervanen
De Judasvlek worde uitgewischt!
Zij vielen dat onze eeuw mocht weten
Dat nog de Christus niet vergeten,
Dat nog de grootheid wordt herkend;
Zij vielen, - maar als martelaren !
De nederlaag dier heldenscharen
Is hunner zege monument!
.............
Vergelijk dit met Beets ‘Martelaren’, Vaderlandsche herinneringen aan de hervormde gemeenten bij de viering van den gedenkdag der Hervorming in dat zelfde jaar, 1867; nu ik beken dat Schaepman het gemakkelijk had om de dichterlijkheid van den Roomschen soldaat te doen uitschijnen boven die van den Protestantschen. Nog in een later gedicht, dat eene vruchtbare vergelijking met Castelfidardo kan leveren, zal deze Zouaaf met de pen aan de heldenscharen op 't slagveld zijn broedergroet brengen. *** De vierde zang ‘Mundi magister’ en de vijfde ‘Vexilla regis prodeunt’ huldigen weer twee groote daden van Pius: in 1864, de encycliek ‘Quanta cura’, gevolgd door den Syllabus en, in 1867, de heiligverklaring van den Pool Kuncievicz en van Gorcum's Martelaren. Men verneemt er ook wel een naklank in van | |
[pagina 245]
| |
's Pausen toespraak tegen de vrijmetselarij (1865) en van deze over Polen en Italië (1866)Ga naar voetnoot1) Met veel meer geweld dan in ‘Dies felix’ gaat Schaepman hier den vijand te lijve, in de wetenschap, in den Staat en in 't leven. Al zijn batterijen haalt hij uit, onder de vlag geel-en-wit, tegen de wereldsche vesten. ‘Vuur!’ commandeert hij met ieder vers. Ik geef het toe: Soms is het loos kruit. Latere jaren kunnen eerst brengen wat de jongeling nog niet heeft: Menschenkennis. Nu ziet hij niet anders dan zwarten en blanken, duivels en engelen. Geen enkele schakeering daartusschen. ‘Il faut un peu d'impertinence dans de certains ouvrages, comme du poivre dans les ragoûts.’ Schaepman is het eens met de Maistre. Daarbij had de jeugdige dichter met deze twee strijdzangen de kwade kans, na Da Costa te komen. Inderdaad een vergelijking kan niet uitblijven tusschen deze verzen en de politieke poëzie - het allerbeste dus - van den zanger-profeet. Beiden staan met dezelfde onverzoenbare veete tegenover de moderne wetenschap; bij beiden evenzeer het facit indignatio versus. Bij beiden dezelfde afkeer van kleine dingen en gedachten; bij beiden dezelfde drift naar groote vraagstukken; bij beiden hetzelfde rotsvast geloof in hun God. Leg nu ‘Wachter, wat is er van den nacht’, ‘1648 en 1848’, ‘Een Lied in 1840’, ‘de Chaos en het Licht’Ga naar voetnoot2), nevens ‘Mundi magister’ en ‘Vexilla regis’. Kernig en gedrongen, zwaar van diepe studie, gloeiend van groote, toch overmeesterde drift is de veertiger Da Costa in zijn wijsgeerig-dichterlijke stukken. Schaepman is forscher, opbruisender, ongebondener, maar dan ook vlot-tender, oppervlakkiger. Schaepman is meer oratorisch dan Da Costa. Beiden verstaan het op meesterlijke wijzs poëzie en wetenschap te doen samengaan; maar men is geneigd, behoudens de strekking natuurlijk, den oudere bij R. Browning of Leconte Delisle of Sully Prudhomme te stellen, en voor den jongere een plaats te zoeken naast Hamerling of den Victor Hugo van de tweede periode. De eersten doorgloeien de wetenschap met hun poëzie; de tweeden vergulden ze enkel. | |
[pagina 246]
| |
Even vast als voor Da Costa staat het voor Schaepman: De moderne wetenschap is uit den Booze, en zal vergaan. Er ligt overdrevenheid in dat woord. En niet altijd maakt het een diepen indruk, waar die twee geniale ijveraars om 't hardst den doodsmarsch roffelen van de menschelijke rede. Om 't hardst... Onze geluidsdichter van ‘De Paus’ maakt het hier inderdaad ál te bont. Zonder verpoozing bijna stormt hij los op 't gehoor: 't Is een zingen, een schateren, een donderen, een jubelen dat het roezemoest. Ook Da Costa, meer bijzonder in zijn ‘De Chaos en het Licht’ maakt veel lawaai, met zijn overgangen: .... roept een stem
.... een stem opnieuw.
Maar nevens den leerling blijft de meester kalm en bedaard. Nog een trek van gelijkenis ligt in 't misbruik van de rijmen glorie, historie, victorie, die ook aan Potgieter en Ten Kate lief waren. Zijn gansche leven zal de doctor een zwak daarvoor hebben. Meer dan in de eerste drie zangen van ‘de Eeuw en haar Koning’, ontbreekt het kenmerkend persoonlijke in deze twee. Men kan er schoone verzen genoeg in aanwijzen, die niet karakteristisch, niet ‘onderteekend’ zijn. Niet enkel in de tijdzangen van Da Costa, maar ook in die van Ten Kate en Ter Haar kon men de weerga vinden. Dit karakter-voorrecht althans heeft Alberdingk's ‘Voorgeborgte’, dat het anders bij ‘de Eeuw en haar Koning’ niet halen kan, noch in zeggingskracht, noch in dichterlijke uitbeelding, noch in volheid van inspiratie. Tegen ‘Mundi magister’ en ‘Vexilla regis’ dus grieven genoeg. En daarvoor geen verschooning; maar wel een verklaring: In deze twee zangen heeft de redenaar, dien we reeds in ‘de Paus’ vermoedden, den dichter verdrongen. Hier geen eigenlijke poëzie, maar berijmde welsprekendheid. Inderdaad, keur hier af wat ge wilt in dichterlijk of in wijsgeerig opzicht. De priester geeft zijn Paus in alles gelijk, ook waar deze de regeering der Kerk langs om meer maakt tot een absolute monarchie. Sedert zijn terugkomst uit Gaëta en de schepping van het 2e keizerrijk is Pius geworden een theocratisch autocraat. Alle vrijheden waren voor hem uit den duivel. Om dit alles | |
[pagina 247]
| |
werkt de strekking van 't gedicht des te storender. Maar beken dat er bij 't lezen dier verzen een onweerstaanbare bekoring gaat over 't hart, over ieder hart, dat geestdrift heeft, dat jong is of jong is gebleven. Voor ons, ze doet ons deugd, deze uitbarsting van strijdgloed; deze volle hartstochtelijkheid van een Hollandsch-Roomsche leeuwenjeugd. De jonge Schaepman leeft nog in een ongestoord ‘gaudium de veritate’. En zoo gelukkig is hij daarmee, dat een groot woord hier in zijn volle waarheid schittert: ‘Kracht, al is zij ook tot eenzijdigheid vervallen, is een levend, een noodzakelijk element der kunst’. Deze man haat en bemint met al de kracht van zijn drie en twintig jaar, en met een drift, die zijn hand en zijn pen doet dansen over 't papier. Deze man is een leviet, die zijn Kerk en zijn Paus in een hart draagt van vuur. Deze man is een kunstenaar, die rondom zijn idealen de lichtgolven deinen en klotsen doet van zijn schitterende verbeelding; die tooverstooten van geestdrift jaagt uit zijn klaroen van koningsheraut; die de zonde brandt met een merk, dat door vleesch en beenderen schroeit; die in de volle modulaties van zijn koperen stem en in 't gedreun van zijn rythmen vloekstrofen dondert over 't Ninive, dat vallen moet. Daarbij, hier is een nieuwe zijde van Schaepman's talent te ontwaren. De lyrieker, met zijn opstormingen van gevoel, is een satirist aan 't worden, die vijf jaar later proza zal schrijven, even verschrikkelijk als dat van Multatuli en Van Deyssel: ..... De Staat erkent geen God,
Erkent geen machtiger, die ingrijpt in het lot
Der wereld; hij is zelf zijn almacht, zelf zijn wreker;
Wee, wie de knie niet buigt, wee, wee den plichtverbreker
Die in de onnoozelheid der eerste jaren dacht,
Dat God de Heer was, wien alleen men hulde bracht,
Die waande, dat een God ons eerbied af kon vergen !
De Staat erkent geen God! Maar ziet, wat tal van dwergen
Zich plaatsen op den troon der godheid! Hoort gij niet
Den God Vitellius ter eere 't juichend lied?
Ziet gij den priesterstoet het oorlogsros geleiden
Van Caracalla-God, en knielen vóór die beiden -
Vóór 't paard en 't ondier?
Ja, de stroom der dwinglandij
Brak uit zijn oevers bij den logenkreet van: vrij !
Vrij - als de stalen wet mijn polsen maakt tot slaven,
Mijn adem regelt? Vrij, wen 'k in 't gareel moet draven,
Geblinddoekt; als ik 't recht moet lasteren, en geen toon,
Geen sylbe lisplen mag ter eer van d'eeuwgen Zoon?
| |
[pagina 248]
| |
Soms is er een pooze rust in 't gevecht. Dan wordt de redenaar weer dichter van ‘de Paus’, dan roept hij weer de geschiedenis op tot getuigenis des Heeren: 't Zijn achttien honderd jaar! Daar trad de Tiberboorden
Een schaamle visscher langs, een vreemdling in die oorden....Ga naar voetnoot1)
En dat is een prachtstuk... *** ‘Ego sum alpha et omega’. Deze laatste zang van ‘de Eeuw en haar Koning’ is ingegeven door een van de machtigste poëma's der wereldliteratuur, de Apocalypsis. De Kerk wordt vervolgd, maar de Kerk zal glorierijk zegepralen, ten jongsten dage, als Jezus komt. Dat is hier het hoofdthema van Schaepman zoowel als van Joannes. Die apocalyptische koorts van visie, die dronkenschap der Openbaring, die bezetenheid van mystiek, die ‘furor profeticus’ hebben ordeloos en verward over de gedachten haar beelden geworpen. En ze zwermen bij Schaepman dooreen in een rijke speling van rijmen. Ook Bilderdijk en Da Costa zijn meer dan eens om ingevingen naar het boek der Openbaring gegaan. Maar nooit hebben zij zoo stout en zoo diep in 't gewijde genie van Joannes gegrepen. Men voelt het: de zee van 't eeuwige en 't oneindige deint achter deze verzen.... Wie juistheid vraagt en soberheid en diepdringend gevoel heeft zijn bekomst reeds bij de eerste losbarsting van dit vuurwerk op Patmos. Maar laat ons niet al te Noord-Westersch wezen en niet al te veel van de twintigste eeuw. Ook het Oosten met zijn schoonheidszin heeft recht van bestaan. En tot het genieten van vreemde pracht kon ons geen kunstiger inleiding stemmen dan deze: Langs Patmos' steile rotsgebergten goot
De laatste straal der zon haar purperrood,
En kleurde met een donker gouden tint
De baren, spelend in den avondwind,
En koeltjens strooiend langs de dorre kust.
Maar in de ziel des ballings was geen rust;
Onstuimig golfde de adem door zijn borst
Die zwoegde als had ze een looden last getorst.
Ontzettend was het. Sinds dat eerste woord -
Dat ‘zie en schrijf’ in 't morgenuur gehoord, -
| |
[pagina 249]
| |
Was, in een onafzienbaar lange baan,
De loop der eeuwen langs zijn blik gegaan;
En ruwe strijd en hoon en foltering,
Zich volgend of zich wisslend in hun kring,
En lijden, dood, ja smaadheid tot in 't graf,
Dat was het wat zijn veder wedergaf....
En dan zien we in dezen strijd der elementen de goddeloozen vergaan; dan hooren we 't wee der verdoemenis: Verloren, verloren !.... en dan jubelt het Hallelujah der eeuwige zegepraal van Jezus' Kerk over de zondige wereld. *** Wat al dadelijk treft in ‘de Eeuw en haar Koning’ is dit: De dichter van ‘de Paus’ is nog meer krijgsman geworden. Langs om meer krijgt Schaepman's poëzie een kamplustig karakter. Er gloeit in die bladzijden een heete drift naar de daad. In ‘de Paus’ koos de strijder de geschiedenis tot zijn zwaard; hier vliegt zijn overtuiging in flikkerende, kletterende wapenrusting de werkelijkheid van den dag in 't gezicht. Met een woord, minder bespiegeling, meer polemiek, minder bestudeerde, meer doorleefde zaken. In de ‘Eeuw en haar Koning’ is veel meer afwisseling dan in ‘de Paus’. Minder statigheid dan vóór een jaar. Bij evenveel spierkracht meer buigzaamheid. Verzen thans die weenen en juichen kunnen, verzen die ruischen als golfjes of bulderen als de baren der zee. Maar altijd in dien stijl het bruisen van 't volle jonge leven, dat woelt in de ziel van den dichter. In kunst van samenstelling schiet ‘de Eeuw en haar Koning’ veel te kort bij ‘de Paus’. Met eenheid van ingeving en uitvoering is losjes omgesprongen. Wel staat daar als levend middenpunt Pius de Paus, maar in den 3en en den 6en gedicht wijkt zijn figuur zoover op den achtergrond, dat men om er iets van te ontwaren, geen slechte kijkers mag hebben. Er is haast in dit stuk, haast en drift. Minder overleg, minder maat, minder ‘klassische Ruhe’ dan in ‘de Paus.’ ‘De Eeuw en haar Koning’ heeft als geheel veel gebreken, maar, met haar overvloed van onvergetelijke verzen, behoort ze tot de hooge kunst. Kon het wel anders, als de dichter van ‘de Paus een hoofd- | |
[pagina 250]
| |
stuk schrijft van zijn levensbeschouwing met het bloed van zijn hart? Dat zij die niet katholiek gelooven minachtend voorbijgaan, en schimpen op rhetoriek. Wat maakt het ons? ‘Lingua amoris ei qui non amat barbara erit’Ga naar voetnoot1) |
|