Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 228]
| |
XLVI.
| |
[pagina 229]
| |
en het hart groot, de geestdrift was bij hem kracht tot handhaven en tot scheppen en, een man van weinig woorden, wist hij het groote grootsch te begrijpen en grootsch te doen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‘Het werd reeds gezegd dat veel te werken viel. Het was echter geen werk dat veel klank had of veel naam gaf, het was een arbeid van organisatie: van regelen, van ordenen, van ontwarren, van geven en nemen, een werk waarbij men in aanraking kwam met persoonlijke gevoeligheden, met bijna eerbiedwaardige ijdelheden, met rechten, met gewoonten, met halve overrompelingen, met rechtvaardige overdrijvingen, met heilige onstuimigheden en zelfloochenende belangzucht, met schoone herinneringen en groote offervaardigheid. Toch is het geheele werk der kerkelijke regeling volbracht. In vaste lijnen beweegt zich het katholieke leven, vol kracht en vol vrijheid, tegen de dwalingen der menschelijkheid door de hooge wet behoed. Wat te regelen viel is geregeld. De verdeeling der kerspelen, de grensscheiding der gemeenten, het bestuur van kerken en kerkelijke instellingen, de armenzorg, al deze groote en kleine zaken vinden nu in haar vaste bepaling den vasten waarborg van haar bestaan.’Ga naar voetnoot1) De geestelijkheid en de geloovigen koesterden voor de groote persoonlijkheid van Mgr. Zwijsen eerbied en liefde. ‘Ik heb nooit voor eenig bisschop meer eerbied gehad dan voor Mgr. Zwijsen,’ hoorde ik een eenvoudig man zeggen, die voortdurend met hem verkeerde. Men beminde hem als een vader; als een vader, die zijn liefde toonde meer door daden dan door woorden. Immers, met wat een werkdadige liefde heeft Mgr. Zwijsen zijn onderhoorigen bemind! Het onderwijs is hem onnoemlijk veel verschuldigd: getuige zijn onsterfelijke stichtingen te Tilburg, die hij beminde als den appel van zijn oog; getuige het feit, dat er geen stad, bijna geen dorp in zijn twee bisdommen werd aangetroffen, waar niet de behoeftige degelijk en onder godsdienstig opzicht gewaarborgd onderricht kon erlangen. ‘Voeg hierbij,’ aldus de oud-minister Van Son, ‘de met angstvallige nauwkeurigheid ontworpen en overal ingevoerde reglementen op het parochiaal kerkelijk beheer, op het armwezen, op de kerkelijke visitatie, op wat al niet? de hernieuwing van een aantal kerkgebouwen, de schepping van parochiën, door het | |
[pagina 230]
| |
toenemen der bevolking onvermijdelijk geworden, het dagelijksch bestuur, uitgebreide briefwisseling, raadpleging en afdoening van zaken.Ga naar voetnoot1) ‘Steun in dien arbeid vond Mgr. Zwijsen in zijn roerende, innige godsvrucht. Hij had een kinderlijk vroom gemoed, een zeer teeder geweten. Het trof den meest ongevoelige, in een zoo krachtig karakter zoo groote nauwgezetheid, een zoo eenvoudig geloof, een zoo vurige liefde tot de H. Moeder-Maagd te vinden. 's-Hertogenbosch dankt aan zijn onbezweken pogen den terugkeer van het wonderbeeld der Zoete Lieve Vrouw, die overvloedigen zegen uitgestort heeft over het bisdom van Den Bosch en den gevierden opperherder Joannes Zwijsen.Ga naar voetnoot2) Zoo staat zijn beeld voor ons, een man van vorstelijk karakter, van hoogpriesterlijk geloof, van kinderlijke vroomheid. Een strijder, vol moed en overtuiging, vol fierheid en kracht, nooit den strijd zoekende, maar ook nooit terugdeinzend, altijd gereed en altijd gewapend, den vrede zoekend, maar niet om de rust. Van weekheid, onder welken vorm ook, was geen spoor in hem. Daar zijn schaduwen in deze verschijning, maar het geheel is licht. Hij had zijn menschelijk deel van kleine gebreken, maar zonder kleingeestigheid. De onafscheidelijke indruk van zijn optreden, van zijn woorden en daden was die van een waarachtige grootheid, gebiedend en tevens versterkend, die gehoorzaamheid vorderde, maar ook een vertrouwen inboezemde, dat het volgen vrijwillig maakte en het voortgaan licht. Men erkende in hem de echte wijsheid, die het leven en al zijn duizend verwikkelingen en verwarringen heeft bespied, en toch den breeden, open, helderen blik heeft behouden. Het is waar, de rijkste ervaring leert niet alles, de helderst en verst ziende geest heeft nog altijd een begrensden horizon. Maar zijner was de wijsheid, die over den aardschen gezichtseinder heen den loop der dingen volgt tot waar zij treden in het licht van het eeuwig recht. In dat streven, en met geheel zijn wil, naar het rechte altijd en overal, lag zijn kracht, de kracht, die hem zoover boven allen verhief, dat hij nooit onedelmoedig was, nooit zelfzuchtig, die hem onafscheidelijk verbonden bleven met een verheven matigheid, | |
[pagina 231]
| |
waardoor zijn plannen tot levende daden werden, tegen de stormen der werkelijkheid bestand’.Ga naar voetnoot1) Objectief juist zijn, naar 't mij meermaals werd verzekerd, de lijnen van 't beeld, maar ze gloeien ook van dankbaarheid van wege den leviet, die 't bij een andere gelegenheid weerom zoo kiesch te zeggen wist hoe de groote Aartsbisschop ‘den kleinen seminarist zich wel heeft willen aantrekken’.Ga naar voetnoot2) |
|