Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 191]
| |
vernuftig onderzoek naar den grondslag onzer zedelijkheid, geen zielkundig ontleden van onze hartstochten en deugden. Neen, maar de zedelijke godgeleerdheid, de leer der zeden naar de wet van God, voor de glorie van God, tot het leven in en met God. De Theologia Moralis onzer H. Moeder de Kerk, met haar rijk, haar volmachtig Sacramentleven, haar gebeden, haar oefeningen, haar regelen, haar orde, haar tucht. De wetenschap van den rechter, die vonnist naar Gods recht en naar Gods barmhartigheid, van den geneesheer, die de krankte wegneemt en de wonden heelt, van den leeraar, die lessen geeft van wijsheid en leeringen van troost, van den Vader, aan wie de schoone Moeder, de vlekkelooze Bruid des Heeren, haar kinderen toevertrouwt. Die wetenschap is geen geleerdheid alleen, zij is een edele kunst, de hoogste en edelste van alle kunsten, de kunst, die zielen maakt. De man, die deze wetenschap aan anderen zal leeren moet een vaderharte in zich dragen. Hij moet een man zijn van rijpe, ernstige geleerdheid, die in het groote boek des levens de woorden van wijsheid gelezen heeft. Hij moet de liefde bezitten den vader eigen, die met het kloeke, voedende brood zichzelven aan zijn kinderen geeft. Zulk een man was ‘vader’ van Egeren. Hij was een man van geleerdheid en ondervinding. Hij had gezeten aan de voeten van een voortreffelijken meester, van een grooten zoon dezer gewesten, die de eerste na de dagen der verwoesting den Stoel van Haarlem heeft bekleed.Ga naar voetnoot1) Het was in die dagen niet zoo gemakkelijk, het was zelfs niet geheel zonder gevaar, de Theologia Moralis te onderwijzen. Er was gisting, er was strijd. Hier hield men te teederlijk rekening met de menschelijke zwakheid, ginds verhief men de gerechtigheid Gods, totdat zij ongenaakbaar werd voor den armen mensch. Van Egeren had zich een verheven en veiligen gids gekozen: S. Alfonsus de Liguori. Hoe hij dezen heeft vereerd, hoe hij dezen heeft bemind, hoe hij dezen het woord van de lippen heeft gelezen, hoe hij met dezen als persoonlijk heeft verkeerd, weten wij alleen... Zonder ordenskleed en zonder ordensregel was hij een zoon van St. Alfonsus, de zonen des Heiligen hebben het erkend. Geen oorspronkelijkheid zal men zeggen. Wat is er nieuwer dan | |
[pagina 192]
| |
de oude zon, wat oorspronkelijker dan de oude, eeuwenoude Moederkerk? Hierin lag het katholieke, hierin lag het onsterfelijke van zijn leeren en zijn weten, dat hij, van Egeren, al het nieuwe, al het wisselende, al het verstervende wist te binden aan het blijvende, wist te adelen door het eeuwige en in het dwarrelend spel onzer nieuwere wetgeving, waar het 's menschen plichten en rechten raakt, den weg wist te wijzen bij het licht der wet Gods. ‘Hij was ook een man van ondervinding. In de eenvoudige landgemeenten, waarheen zijn eerste schreden hem leidden, had hij toch 's levens laagten en hoogten leeren kennen... In de stad had hij de stoffelijke en zedelijke ellende in krot en gevangenis, in werkplaats en heerenhuizing gevoeld en betast. Wat had hij geleerd? Dit eene, dat alleen de Koning Christus redding brengen kan. De Koning Christus in zijne volle souvereiniteit met zijn wet en zijn genade, gerechtigheid en barmhartigheid saam’... Hij was (daarbij) een man van luim en van scherts... Hij had de heerlijke onschuld, die het kwade niet denkt, maar die het geneest, waar zij het vindt. Hij had kleine zwakheden, hij verheugde zich in de liefde en de eer, die hem omgaf; zonder vreeze hoorde hij zijn naam en faam roemen, maar hij gaf ook ieder met volle maat zijn lof, en de grondtoon bleef hoog en heerlijk: Tibi soli, Domine!’Ga naar voetnoot1) En voor Herman was Prof. Van Egeren de ‘vader’ nog in hooger beteekenis. 't Was immers zijn biechtvader. |
|