Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XXXII.
| |
[pagina 155]
| |
Gebouwen, zoo wereldlijke als Geestelijke; aloude Handvesten, privilegiën en voorrechten, enz. Alles bijeengebracht uit Bekende en Beroemde Historie-schrijvers, Oude Handschriften, Brieven en Egte stukken, door A.W.K. Voet van Oudheusden, te Utrecht, bij J.H. Vonk van Lynden, boekverkooper MDCC I, III’. Rulof, Heer van Bosichem, bouwde Culemborg in 1144; en 't was voortaan een eigen heerlijkheid, waar de ridders vol moed en godsvrucht en bouwlust en twistziekte malkander opvolgden. Heer Johan vooral had een steen gegeten, en hij gaf aan zijn poorters 't eerste stadsrecht in 1318. De achtste Heer van Culemborg, Johan III, versterkte de stad omstreeks 1350 ‘met stevige mueren en sterke toorns, want hij is in gestadige oorlogen geweest tegen den Bisschop, mitsgaders stad en Lande van Utrecht. Ano 1428 den 23 Febr. is Culemborg bijna in den nagt overrompeld, dog wonderlijk verlost van moord, brand en plondering, 't welk toeging als volgt: Rudolf van Diepholt, wien dit godloos stuk, om Bisschop Sweder te vergeeven, mislukt was, zogt op eene andere wijze zich te wreeken, de stad te overrompelen, en den bisschop in zijne handen te krijgen. Hij zend Jan van Bueren Proost van Aken en St. Marie t' Utrecht (en volgens Sweder Origenes) ook den Heer van Bueren, midsgaders veele van de Hoeksche Partijen en veel krijgsvolk omtrent zamen vijftien hondert mannen sterk, welke des nagts aen de oostzijde van de stad, daer het school doe was en nog is, een brugge over de graft wierpen en de stadsmuer beklommen; Tot een teken voor de geene die nog buiten waren, staeken zij de Trompet: De Borgers onraet verneemende quamen voor den dag, terwijl de vijanden, die binnen waren, naer de poort spoeden om die te openen voor de geene, die buiten waren, onderwege vier ongewapende Borgers doodslaende. Intusschen de Borgerij, in de wapenen gekoomen en zamen gerot zijnde, bood wakker tegenstand, en kregen den Proost met agtien man van de zijne omtrent de vier hoeken gevangen, die zij aenstonds nedervelden, behalve den Proost, dien een schandelijker, smaedelijker en smertelijker dood beschoren was, want onder de wijven geraakt wierd hij na de oude vischmarkt getrokken, en aldaar op een der vischbanken geworpen en aan mooten gekapt... Bij overlevering of oude aentekening heeft men, dat de Proost wierd getrokken uit een rioel digte bij de slotspoort, in welke hij uit groote vrees... gekropen was. Ter gedagtenis wierd een Hoofd | |
[pagina 156]
| |
van steen, ruwelijk gehouwen, aen de binnenzijde van de slotspoort naer de slraet ziende in de muer gemetselt, verbeeldende het hooft van deesen voorvegter, en is aldaar als nog te zien. ‘Zoo een schandelijk en droevig uiteinde had Jan van Bueren, een regte woelwater, die in den jaere 1421, Brussel meenende met zijne complicen te overrompelen, in den nagt aldaer met hondert en vijftig schildboortige mannen gevangen wierd genomen. Die zedert mededinger na het Utrechtsche Bisdom is geweest, en in den jaere 1427 een aanslag had op Tiel, welke mislukte; die de Geldersche dorpen aan kooien hielp leggen; die de vlamme in de abdije van Mariënweert aenstak, en, daer hij een geestelijke was en verplicht zulk een Heiligdom te beveiligen, niet ontzien heeft een medewerker, ja voorganger te wezen van diegeene, die geen plaetse toegeweid aan Godts ontzagen.’ In 't begin van de 16e eeuw regeerde de eerste vrouw over Culemborg: Elizabeth, ‘welker naem en nagedagtenis bij de burgers van Culemborg tot op den huidigen dag in zegeninge is.’ Zij zorgde voor werken des vredes midden in die beroerde tijden, deed een nieuwe haven maken en bedijken, begiftigde kerken en kloosters, stichtte weeshuizen en scholen. ‘Dewijl de Leere van Martin Luther meer en meer begon door te breeken en dat wel voornamelijk door het verkoopen en verspreiden van boeken en leezen derzelve heeft Vrouw Elizabeth in het jaer 1541, door aandrijven van Jan van Schoonhoven, Deken van St. Barbare, haeren geheimraed, een plakaet uitgegeven, waerbij geordonneerd werd, dat niemand binnen de stad en heerlijkheid Culemborg van wat staet en conditie hij ook zij, onder hem zal mogen hebben, verkoopen, geeven, draegen, nog leezen, spreeken, instrueeren, defendeeren ofte disputeeren, heimelijk nog openbaer van die Leeringen, schriftueren ende boeken, die gemaekt hebben ofte nog zouden mogen maeken Martin Luther, Jan Wiklef, Ecolampadius, Ulrich Zwinglius, Philippus Melanchton, enz. Wijders worden in dat Plakaet een groote lijst van allerlei schriften en boeken, waer onder die van Erasmus over Matheus, Marcus en Lucas voorgestelt, als contra-rierende den Heiligen Christen gelove, den sacramenten, ofte Gods en der Kerke geboden, met last zoo verre iemand de voorschreve boeken onder hem hebbe, dat hij terstond verberne of verschuere, zoo wie bevonden word gecontramireert te hebben | |
[pagina 157]
| |
eenige van den Punten boven verklaert, geëxecuteert te worden, te weeten de mannen bij den Zweerde en de vrouwen bij den Putten, alschoon zij haer dwalingen afgaen ende revoceeren, ende, zoo verre sij daerinne volharden, geëxecuteert te worden bij den vuere’. Maar uit het sententie-boek van Culemborg blijkt, hoezeer de zachtzinnige vrouw Elisabeth dat plakaat, haar door den deken ingegeven, heeft onschadelijk gemaakt. En op de zaal van het weeshuis te Culemborg kon Herman een schilderij bewonderen: ‘een heerlijk konst en schilderstuck, waer in deze vrouw Elisabeth zeer jeugdig is afgebeelt tusschen haer twee gemaels; ter rechter is Jan van Luxemburg, ter linker Anthonis van Lalaing, beide omhangen met het Guide Vlies: boven zijn de wapenschilden en andere cieraeden, ze zijn alle drie afgebeelt in zulk een dragt en kledy, als doe de manier was, hebbende de handen samengevouwen, als biddende. Op de lijst staen deze woorden: A solis orlu usque ad occasum Laudabile Nomen Domini’. Onder Floris van Pallant, neef en opvolger van Elisabeth, werd Culemborg door keizer Karel tot graafschap verheven. De katholieke graaf Floris huwde met een Luthersche, en werd zelf eerst Luthersch en dan Calvijnsch. Het slechte leven der kanunniken van St. Barbarakerk schijnt ook invloed op dezen ommekeer te hebben gehad: want Floris kon niet gelooven, dat ‘die menschen de waerheit leerden, die zoo goddeloos en guitagtig leefden.’ In 1505 verbood de graaf zijn onderdanen om godsdienstverschil malkander te schelden, en in '07 stond hij toe, dat de Hervormde leer in de St. Peterskerk zou worden gepredikt. Hij was in 't Eedverbond der Edelen en moest onder Alva het land ruimen, zoowel als de Prins van Oranje. De beeld-stormers deden hun werk ook te Culemborg, en Floris kwam eerst na de Pacificatie van Gent weerom. Onder dien verdienstelijken staatsman werd te Culemborg geboren: Ant. van Diemen, de gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië. In 1672 en 1673 kreeg Culemborg, onder brandschatting van de Fransche troepen, gevoelige nepen. Maar een feest zooals 't nog nooit had gevierd, veroorloofde zich het stadje in 1714 ‘bij de blijde aankomste van den twee-en-twintigsten heer van Culemborg, Ernest Frederik, hertog van Saksen, Gu- | |
[pagina 158]
| |
lick, Cleve en Berg’ erfgenaam van Culemborg door zijn moei Louise Anna. Versiering met ‘diverse vlaggen en wimpels, geschut en klokgebom en feestelijke tooi van al de Culemborgsche schepen; ontelbare koetsen, volgepropt met hovelingen en borgers en militairen’, stads borgemeester met zijn sleutels op een zilveren schotel. En de eedprestatie van den nieuwen vorst, die stapte uit zijn jacht in een koets met zes paarden, omringd door loopers en lakeien en heibaarden, en reed tot aan de puie van 't stadhuis, omringd nevens en onder en boven door volk, gedromd in straten, aan vensters, op daken. Toen werd de eed van vorst en volk ontvangen. De borgemeester kreeg ‘den handslag van den vorst, en de drossard, gekeerd naar de borgerij riep: ‘Is 't uw intentie om voormelden eed te doen, steekt uw vingeren op en roept jaa. Waerop de Borgerij, die alle met ongedekte hoofden stonden voor het stadhuis, haere voorste vingeren opstaken, ende met eenparige stemmen uitriepen: Jaa. Ende vervolgens haere hoeden omhoog heften, haeren nieuwen Heer toejuichten, met te roepen: Lang leeve Zijn Doorl. Grave van Cuylemborg!’ De kanonsalvo's en het klokgelui zwoeren mee. Intusschen had eenieder eetlust gekregen. ‘Ende hadde zijn Doorl. den Hof-Fourier bevoorens ordre gegeven om alle collegien en Bedienden ter Maeltijd te nodigen, zoo van Raden, Magistraet, Predikanten, Hoog en Laag, Dijk-Heemraden, Ontfangers en Rentmeesters, de Hooge officieren van de Borgerij; item de Rentmeester van 't Weeshuis, Kerken en Gasthuis, met haere Meede-helpers, Heemraden van den Hond en Geeren, Advocaten, Doctoren in de medicijnen en Procureurs; als meede verscheidene fatsoenlijke Heeren en Inwoonders; en Predikanten der Dorpen van de Graefschappe, dewelke in verscheidene vertrekken en aen diverse Tafelen, zeer heerlijk en magnificq zijn getracteert, zoo in delicieuse spijze, confituren, als veelderhande soorten van kostbaere wijnen. ‘Verscheidene gedichten, zoo in 't Latijn, Frans en Duits, wierden overluid opgelezen en uitgedeelt.... ‘Alle gezondheeden van illustre Persoonen wierden gedronken onder 't lossen van 't geschut en geschal der Trompetten. Aen ieder Compagnie Borgers wierd wegens zijn Hoog- Vorstelijke Doorl. vereert een Aern Wijn, en aen yder Pand van de stad (zijnde 35 in getale) een ton 8 Guldens Bier, aen 't | |
[pagina 159]
| |
Voermans en Sakkedragers gild yder twee tonnen, aan 't Weeshuis, Manhuis, Gasthuis en verdere armen, wierd gegeven Vlees, Brood, Wijn en Bier. Des avonds zag men door de stad de Huizen van de voornaamste Heeren en Borgers geillumineert, met Kaersen voor alle de Glas-Vensters, onder en boven, en wierden op sommige plaetsen verscheide fraeje Wapens en Devyssen ter eeren van zijn Hoog- Vorstelijke Doorl. vertoont.’ Na al dit ‘contentement’ van weerszijden vertrok de hertog met zijn gemalinne en zijn gevolg weer naar zijn Duitsche staten .... En enkele jaren nadien verkocht hij stad en graafschap Culemborg, dat hem te ver lag, aan de staten des ‘Quartiers’ van Nijmegen. Zoo bleef Culemborg bij 't kwartier tot 1748, toen 't oude Graafschap, gelijk de rest van Holland bedreigd door Lodewijk XIV, aan 't huis Oranje-Nassau werd geschonken, tot sterking der positie van den stadhouder, 't Gebeurde met lang procesverbaal en Hollandsche en Latijnsche gelegenheidsverzen. Zoo komt Culemborg, met zijn kleurige monografie, eindelijk in de algemeene geschiedenis der geunieerde Provinciën terecht. Die eigen Culemborgsche gebeurtenissen waren voor Herman op de oude gebouwen van 't stadje nog duidelijk te lezen.... Een vriendelijk nestje, fraaie singels, lekkere boomgaarden, heerlijke dreven, 't Ligt daar aan de breede Lek, gesplitst in drie blokken, door muren en grachten gescheiden: Binnenstad, Havendijk en Nieuwstad. 't Oud luisterrijk kasteel, ten Westen der stad, was allang geslecht. Maar 't stadhuis was nog heel, in al zijn indrukwekkendheid. 't Stond nog daar zooals Anthonis van Lalaing en Elisabeth van Culemborg het bouwden, 't Rust op zware kluizen en kelders, die thans - Herman lekkebaarde weleens - wijnkelders waren. De borstwering van de stoep is nog ongedeerd, met vier leeuwen versierd. En luchtig rankt de oude toren boven het hooge dak spits uit. De oude St. Barbara-kerk was Herman lief zijn leven lang. 't Was de eerwaarde collegiale. Eens had ze twee dozijnen altaren, voor verschillende gilden en stichtingen, maar die werden door de Beeldstormerij verwoest en verstrooid; en na de Pacificatie gaf Floris de kerk aan de Hervormden. In 1654 brandde St. Barbara af tot den grond. Ze verrees uit haar puinhoop, | |
[pagina 160]
| |
maar nooit kreeg ze haar schoon-spitsen toren terug. De vlammen hadden de grafplaatsen der heeren van Culemborg gespaard, en ook een beeldje van St. Barbara, dat nog altijd vurig door de Roomsche helft der bevolking wordt vereerd. 't Eerste echt kunstwerk dat Herman zag, waren de glasramen van St. Barbara-koor; die werden bij de herstelling der kerk door de gilden geschonken: Schippers, Koopmans en Kramers, Wevers, Schoenmakers, Timmerlui en Bakkers. Toen de oude St. Barbara hun ontstolen was, en toen Floris ook de St. Peterskerk aan de protestanten had geschonken bouwden de Roomschen een nieuwe op de Markt. Een fraaie Renaissance-kerk, met borstbeelden in den voorgevel. Een rij voorname Jezuïeten, eenmaal sieraden van de Latijnsche school, die 't stadje zoolang al zijn bekendheid schonk in de wereld der boeken, en ook in die der boeren destijds, want vóór een paar eeuwen was daar een professor, in de heele streek als een heilige en een wonderdoener vereerd; zijn zalf genas het vee, en hij zuiverde de stallen, uren ver, van de smetstoffen eener onmeedoogende pest. De seminarie-wandeltochten gingen tot Wijk, 't aloude, dat niet altijd zijn bijsleep ‘bij Duurstede’ moest aanhebben. Want eens was Wijk beroemd. In de 8e eeuw bloeide 't op tot een der voornaamste handelssteden van West-Europa. In haar hervormde kerk bewaart ze de grafsteden van David en Philips van Bourgogne. Ook tot het oude Vianen drongen de jongens door: 't schilderachtige stadje, waar later Schaep zoo dikwijls den pastoor, zijn ‘maot Geerdink’ zou bezoeken. Nog is 't fier op zijn poorten, op zijn kerk met het graf van Reinout van Brederode, op zijn gothisch gerechtshof. In de verte stond te treuren de oude toren van 't kasteel Batensteijn, 't verblijf der heeren van Brederode, die in 't gezicht van den graaf van Holland zegden, dat ze geen anderen heer erkenden dan dezen, die heer was van hemel, zon en maan. Ofwel liepen de jongens tot Buren, ook al een stadje met een rijke geschiedenis. Op 't kasteel aldaar zat van 1465 tot '70 Aernout van Gelder vast; even daarna werd Buren door Karel van Gelder verwoest, en later nog erger door Spaanschen en Franschen. Prachtige wandelingen, én om 't natuurschoon van heden, én | |
[pagina 161]
| |
om 't belang van voorheen; al de oude vechtersdriften dier geweldige Stichtsche oorlogsgeslachten liggen in dat landschap versteend. |
|