Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XXXI.
| |
[pagina 148]
| |
Ook werd het oogenschijnlijk grootmoedig ontwerp door de Polen onthaald op een revolutie. In Januari 1863 werden een massa recruten opgeroepen voor 't Russische leger. Maar ze hadden hun Mickiewicz, hun Slowacki, hun Krasinski herlezen, ze verkozen hun moed en hun bloed aan hun eigen land te besteden. 't Werd een oorlog in regel. Gedurig zond Rusland versche troepen om te vechten en te slechten, tot het ongelukkige land in zijn chronische zieltoging zou vervallen. Maar tegen de manieren van den Russischen beer had Europa bezwaren, helaas enkel diplomatisch alweer. Frankrijk, Oostenrijk en Engeland verzochten minder brutaliteit. En Holland, onder den liberaalkatholiek Van der Maesen, Minister van Buitenlandsche Zaken (2de Ministerie-Thorbecke) sloot zich daarbij aan. Zelfs vroeg de Nederlandsche nota de vervulling van keizer Napoleon's wensch: een Europeesche conferentie over de Poolsche quaestie. Van dit alles kwam natuurlijk niets terecht. Sedertdien juist is de stelselmatige verrussing van Polen en de kneveling van de Poolsche kerk met hoe meer geweld hoe liever begonnen. Maar wellicht zal 't eigenaardiger zijn, de geschiedkundige bijzonderheden, naar aanleiding waarvan Herman zijn ‘Polen’ schreef, hier over te nemen uit een beschouwing over Rusland, die de Doctor later gaf in De Tijd, in een van die tallooze artikelen, die, nooit onderteekend, toch altijd onderteekend zijn. ‘Het had al den schijn als zou (onder Alexander II) de oude ongerechtigheid tegenover Polen zooal niet worden hersteld, toch worden getemperd. Te spoedig bleek de hoop ijdel. De dwingelandij hervatte haar spel. In het najaar van 1863 werd de Poolsche jongelingschap gewelddadig opgelicht en bij het Russische leger ingelijfd. Dat was niet genoeg. De Regeering liet door haar organen verkondigen, dat de lichting zonder moeilijkheden had plaats gehad, dat zij, die daartoe behoorden, vrijwillig waren toegetreden. Toen was de maat vol. Het getergde volk greep naar de wapenen en de opstand barstte los. Voor een rechtvaardige zaak is in den regel de opstand iets anders dan een zelfverminking. Zoo bleek het ook weder hier. Met weergalooze wreedheid sloeg de Czaar het volk, dat in doodstrijd worstelde, ter neer. Op de Poolsche slagvelden, op de pleinen en velden, waar de terechtstellingen plaats vonden, was Muravieff zijn eerenaam ‘de beul.’’ Dat was de Czaar niet genoeg. Meijendorff, zijn gezant, had | |
[pagina 149]
| |
den Paus durven zeggen, dat het katholicisme de revolutie was. ‘Indien de Czaar in dat woord had geloofd, dan had hij niet anders met Polen kunnen handelen. Met de woede der verdelging heeft hij het katholicisme in Polen bestreden en vervolgd. Geen middel heeft hij gespaard. Waar alle middelen des gewelds niet mochten baten, waar het geloof bleef leven, trots boete, trots kerker, trots geeseling, trots verbanning, trots Siberië, trots den dood - daar hebben zijn handlangers op het eind het bedrog ter hand genomen, het laag en laf bedrog, dat de liturgische boeken vervalschte en onder den schijn der oude kerkgebruiken beproefde het volk weerloos aan de dwaling over te geven. ‘Het bedrog was overigens een wapen, waarmee het groote Russische rijk sinds jaren strijd had gevoerd. Jaren en jaren lang onder Gregorius XVI en Pius IX, had de Russische regeering met Rome onderhandeld, en telkens als het verdrag gereed lag, wist de Griek een nieuwe uitvlucht te vinden, totdat eindelijk de Kozak het werk kon overnemen en de list der barbaarschheid voltooid werd door het geweld.’.Ga naar voetnoot1) Herman Schaepman, die zijn geschiedenis en het heele leven, toen meer nog dan later, optimistisch bekeek, hoopte ditmaal op heldendaden, die Polen voorgoed verlossen zouden. En om zijn vertrouwen historisch te wettigen, zocht hij de groote momenten op in Polen's verleden: Den eersten zang wijdt hij aan Hedwigis, hertogin van Polen -de heilige uit de 13de eeuw - bij den dood van haar zoon, Hendrik den Vrome: ‘...Wat zegt die traan gevloten
Op Hendriks grafzerk veel!
Ze ontving uit 's Heeren handen
Het lijden als haar deel,
En droeg met hem de doornen
Als vorstlijk pronkjuweel....
Zijn tweede zang springt over naar de 15e eeuw; hij geldt den H. Casimirus, prins van Polen, 's lands patroon, den beoefenaar der Evangelische raden, den Poolschen St. Aloysius: .... U, die voor den throon geboren
't Kleed der armoe hebt verkoren...
.............
| |
[pagina 150]
| |
Nu, nu zingt gij blij het lied
Dat uit Hallels saamgeweven
Door des hemels schoone dreven
In verheven tonen schiet!
't Lied, dat slechts de maagdenkoren,
Brandend van de reinste vlam,
In der Godheid glans verloren,
Door der eeuwen vlucht doen hooren
Voor den throon van 't vlekloos Lam.
Zijn derde zang brengt ons weer een paar eeuwen verder; 't is een lange hymne aan ‘Andreas Bobola, priester van het gezelschap Jesu, martelaar’. Onze Vlaamsche pater De Buck schreef het leven van dien Bobola 't jaar, toen de martelaar door Pius zalig werd verklaard (1853). Polen verkeerde ten tijde van Bobola in een der woeligste perioden van zijn woelige geschiedenis, 't Land was in oorlog met Russen en Zweden en Turken en Kosakken. Protestanten en Schismatieken overstroomden steden en dorpen; en Bobola besteedde zijn leven aan den terugkeer der afvalligen, tot hij door de Kosakken werd gevangen genomen en afschuwelijk vermoord in 1657. U groet ik, strijder van den Heer!
U groet ik, schoon de haat uw voetstap bleef bespieden,
Tot ze eindlijk met uw bloed uw leven heen zag vlieden
Maar niet uw ongeschonden eer.
‘Weg met de priesters, de hateren Gods!
Eer zal de woudbeer zijn woede verliezen,
Eerder de keten des huishonds verkiezen,
Vóór zij verzaken aan dwaling en trots!
Weg met de ketens door Rome gesmeed!
Wie ook de vleitaal in 't net heeft gewonden
Heeft hij ooit anders dan logen gevonden,
Speelde 't niet immer met waarheid en eed?
De arm van den sterke hief 't wrekende zwaard!
Uit zijn hun lagen, hun kracht is gebroken,
Ras zal de speer van hun hartebloed rooken,
Ras zijn hun sporen verdwenen van de aard!
Laat hen dan snoeven op hoeksteen en rots,
Wie zal de zuil die reeds nederzinkt stutten-
Wie zal voor 't krijgszwaard hun lafheid beschutten?
Weg met de Priesters, de hateren Gods!’
| |
[pagina 151]
| |
Maar Andreas overwint den leugen, door heiligheid en martelbloed. De zege, die ge in blijder dagen
Voor Christus' heirvaan weg mocht dragen,
Gij hebt ze, Andreas, duur gekocht...
Maar niet te duur! De palmen wuiven,
De strijd is kort, de zege is groot,
Der wereld glorie zal verstuiven
Maar Christenroem verwint den dood.
Martlaar voor Christus, hoe heerlijk en groot!
Heeft ook geen wareld U lauwren gevlochten,
Toch heeft Uw moed zich een glorie bevochten,
Schooner dan 't slagveld zijn helden nog bood!
Martlaar voor Christus, maar meer nog: Profeet!
Polen verrijst uit het graf, en de scharen
Doen om zijn grafterp het zegelied varen
Vrij van de ketens, door dwingers gesmeed!
Ziener des Heeren, hoe zoet is Uw woord!
De aadlaar hervindt weer zijn erflijke luchten,
Ziet hoe de krijgers, de vreeslijken, vlugten.
Hoort hoe het lied klinkt, sinds eeuwen gesmoord....
En dan klinkt inderdaad de vierde zang: Op de bede van Polen's schutsheiligen bloeit de oude heldenmoed weer, die Polen verlossen zal; de geest van Sobiesky verrijst, dringend naar nieuwe, groote daden, - daden waardig van een volk dat eenmaal Europa vrijvocht: En ziet, voor Weenen's muur rees Mekka's heiige vane,
Al ruilt geen Mohamed den waaier der sultane,
De sopha van 't serail voor oorlogstente en zwaard,
Toch dreunt weer Stamboul's kreet ver langs de siddrende aard.
Ziet gansch die heuvlenrij bedekt met legerscharen,
Vol wraak en moordzucht die in zangen opwaarts varen,
Ziet 't dreigende geschut dat slechts de lont verwacht
Voor 't muur en wal vergruist en hecatomben slacht!...
En hoort hoe Mustapha in donderende kreten
Zijns meesters last verkondt: Gij wilt met hem u meten
Dien d'Almacht met het zwaard van Omar heeft omgord,
En die der vorsten hoofd door 's vingers wenken stort,
Vermeetlen... Ha, verdrijft der vrijheid hersenschimmen,
Des kruises vaandel zinkt, de halve maan zal klimmen.
Geeft op, geeft op uw vest, verdooft der wanhoop kreet,
Want sterven is het eind. Bij God en zijn Profeet!
| |
[pagina 152]
| |
Maar heeft het heldenhart ooit naar die taal geluisterd
't Zij ze als bedreiging dreunt of als verleiding fluistert?
Neen, eer des dreigers stem beantwoord met het staal
En opgerukt ten dood als tot het vreugdemaal.
En dan, alsof hij zelf in 't heete van 't gevecht had mee-gedonderd: Hebt ge ooit een strijd aanschouwd, wanneer de ruiterscharen
In toomelooze vaart langs 't open slagveld varen?
Wanneer de dorst naar bloed het medelijden smoort,
Als 't bulderen van 't geschut steeds wijder bressen boort
In muren uit een rij van krijgers saamgeklonken?
Wanneer de krijger, door den grauwen kruitdamp dronken,
Langs lijken voorwaarts dringt en door den bloedstroom plast
En hier zich de arend heft en ginds de Mane wast....
Sobiesky overwon, ja; maar.... Het was de laatste vlucht van Polens adelaar.
Der wereld loon, der wereld gerechtigheid heeft Polen ondervonden! Ziet wat een dankbaarheid 't verlost Europa aan Polen heeft betuigd: 't Was in de dagen dat een wijsgeer, held en koning,
Van Brandeburgschen stam zijn vorstelijke woning
Zijn Sans-souci zich schiep, dat Duitschland's keizerskroon
Getorscht werd door een vrouw met manlijk krachtbetoon.
't Was toen ook voor een vrouw zich Knezen en Boharen
Ternederbogen, 't was toen van Voltaire's snaren
Ruslands Semiramis ter eere 't loflied rees ....
Dat 't slingerwerk van de eeuw der Polen doodsuur wees....Ga naar voetnoot1)
Maar nu, in 1863, komt de verrijzenis voorgoed, op éen voorwaarde: ... Sla uw oogen op naar Rome. Daar is sterkte
En Christenliefde en moed! De God, die hem omvlerkte,
Die Pius heeft beschut, draagt in zijn hand het lot
En schut hem met zijn arm die Hem slechts kent als God.
Dan heeft uw doodslaap uit, dan zal Sobiesky's degen
Weer bliksmen aan uw spits, u lichten op de wegen
Van zegepraal en roem! Dan zal, als eens de Maan,
| |
[pagina 153]
| |
Der Russen adelaar voor Polen ondergaan.
Maar daarom voor het recht, niet tegen 't recht gestreden,
Daarom, zoo God het eischt, opnieuw voor 't Kruis geleden,
Dan rijst uw glorie uit den bloedstroom die er vloeit.
Dan waakt verhooring, waakt vervulling van uw beden
En blijft der Leegren God uw bondgenoot!
En luchtiger, weer zooals Da Costa 't had voorgedaan, heft de hoop den slotzang op: ‘Zoolang 't aan de oude leuze
Nog vasthoudt, de eeuw ten spot,
De vrijheid boven 't leven,
Maar boven vrijheid God!
Zoolang 't de vaan doet wappren,
Die in Sobiesky's hand
Het heeft gevoerd ter zege,
Doet Polen 't recht gestand.
Maar voor Jehova's eere
Verrees het uit het graf,
En onder 's Hemels zegen
Schudt het de ketens af!
Het duldde en leed gelaten
Hoe ook de roede sloeg,
Hoe men zijn kindren roofde
En van hun erfgoed joeg.
Maar toen men God dorst schenden
En 't erflijk heilgeloof,
Toen bleef het èn voor vleying
En voor bedreiging doof!
Aanhoor dan, God, de bede
Die aller mond u biedt:
‘Een kind der Revolutie
Dat worde Polen niet!’
'k Moest den heelen tijdzang hier inlasschen, wilde ik doen waardeeren de volle verdiensten van opvatting en uitvoering bij dezen negentienjarige. Zoo flink als de beste da Costa verwerkt de jonge Schaepman in dit Polen een massa geschiedenis-geleerdheid. Och ja, ‘maakwerk’ genoeg. Maar uit dien vagen schoolstijl schieten gedurig de flikkeringen van warmte en bezieling. Ondanks de rhetorika-opwinding van dien tijd, ondanks de warrelende woordwieling, is hier een pathos, waardoor de heilige koorts haar tochten jaagt. Dichter Schaepman is er, de dichter die te Kuilenburg schuilzat, maar die later, juist zoo | |
[pagina 154]
| |
zal komen voor 't publiek. Van stonde af aan kunnen we Schaepman vervolgen in zijn wezen, uit deze proeve kunnen we heel zijn dichterschap verklaren. Het zal groeien, 't zal wortelen en vezelen boren, dieper en dieper. Het zal zijn vlucht nemen, de luchten in. Maar het zaad is er, en de grond is er, en de dampkring is er. Dat zaad bevat al de bestanddeelen van de vrucht; de grond is dezelfde gebleven met al zijn sappen, en de atmosfeer ook dezelfde met haar hooge reinheid en haar geweldige stroomingen. 't Is duidelijk, dat deze dichter zal plaats nemen onder de vertegenwoordigers der energy poetry tegenover die der art poetry zooals Watts Dunton de kunstenaars van 't woord uitstekend heeft ingedeeld. En later steunen we weer daarop. Want juist in de miskenning der ‘energy poetry’ ligt de eenzijdigheid en de onrechtvaardigheid van de moderne school. |
|