Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XXVI.
| |
[pagina 123]
| |
sten, den edelsten, den geweldigsten, den slagvaardigsten Ultramontaan, ooit door de Kerk van Holland gekweekt. De vertrouwelijken omgang met P. Van Lommel schijnt op eigenaardige wijze te zijn ontstaan. Pater Bernard van Meurs, de surveillant, die pas was aangekomen, had met zijn dichterlijk oog een soort intuïtie in den karaktervollen student van Poësis. Hij ging hem belangstellend na; en hij merkte aldra, dat Schaepman onheilspellend veel over de Fransche Revolutie las. Al wat hij daarover in de Seminariebibliotheek achterhalen kon, werd verslonden. Daarbij kwam nog een klein incident. Een jongere makker, die nevens Herman zat in de studie-zaal, had onder Schaepman's cahiers een heel dik ontdekt, vol nota's en aanhalingen. ‘Fransche Revolutie’ stond er weeral op. De Tukker, die zijn lievelingscahier in die profane handen zag, had er op losgebulderd: ‘Leelijke kwajongen, wat heb jij in mijn boeken te snuffelen’. En tegen straks op de speelplaats had hij den inquisitor een rammeling beloofd. Pater Van Meurs verdedigde 't recht van den zwakste, maar hij sprak af met Pater Van Lommel, die eveneens pas op het Seminarie was aangekomen. Voortaan liet zich Pater Van Lommel in 't bijzonder aan Herman gelegen liggen. Dikke vrienden werden ze, en ook in later jaren bleven de betrekkingen aan. Pater Van Lommel was een geleerd man, maar vooral een historicus-snuffelaar, die meer vertelde in de klas dan wat er in handboeken te vinden was. En aan Herman speciaal vertelde hij veel bijzonderheden. Hij wist den revolutie-studax te bewegen tot het lezen van antidotische dingen. Met Herman ging hij naar de professoren-bibliotheek; en alle maanden stak hij zijn leerling-makker het versche nummer van De Katholiek in handen. Heerlijk! In dat puik-periodiek stond zwart op wit alles geboekt wat er over Europa gebeurde, alles wat de Paus sprak en deed en leed, alles wat er door de hoogste Hollandsche dragers der Katholieke wetenschap werd gedacht en gevoeld. Hij las er in: de Pauselijke Allocutie van 28 September 1860 over de Piëmonteesche struikrooverij, die van 17 December 1860 over de beproevingen der Kerk in Baden, Frankrijk, Italië en Azië; ‘Berengarius van Tours’ een brok oude kerkelijke geschiedenis in lange vervolgen; en verder over de bestrijding van den vrijen wil door hoogleeraar Scholten, over Möhler, den | |
[pagina 124]
| |
onsterfelijken schrijver der Symbolik, over Ernest Renan, over de Engelsche Staatskerk, over Döllinger, over de Japaneesche martelaren, die straks door de Kerk zouden worden heilig verklaard, over de Apostelen van zijn geboortegrond: St. Wiro, St. Plechelmus en St. Odgerus, over den dood, helaas! van Mgr. Broere, van Mgr. Van Vree, van Pater Bresciani. Heel wat rumoer en heel wat verontwaardiging onder de Roomschen bracht in 1860 de vertaling van Motley's hatelijk werk: ‘The Rise of the Dutch Republic’. 't Werd door niemand minder dan Bakhuizen binnengeleid, en ook Fruin prees het hoog. Maar van Katholieke zijde bleef Nuyens niet lang met een antwoord wachten. En dat antwoord was: een ‘Onderzoek naar de oorzaken der Nederlandsche Omwenteling in de 16e eeuw’ een vertaling uit het Duitsch van dr. Koch. In 1862 kwam groot nieuws uit Rome. Als om te antwoorden op de brutale daden der politiek toonde Pius het Pausdom weer eens in zijn luister. In zijn breve riep hij al de bisschoppen der wereld samen om met hem te vieren de heiligverklaring der 26 Japansche martelaren, die een paar eeuwen geleden waren gevallen in éen hecatombe voor het geloof. Heerlijke feesten: Meer dan 300 bisschoppen waren aanwezig, en Pius liet duidelijk blijken hoezeer de steun van het heele episcopaat werd verleend aan 's Pausen wereldlijke macht... Hoe zulk een feest op Herman inwerkte, zal eerlang uit zijn verzen blijken. En wat al merkwaardigs ook in dien tijd op 't gebied der profane geschiedenis: De Secessie en de Burgeroorlog in Amerika, de opheffing der slavernij in Rusland, de troonsbeklimming van Willem I in Pruisen, 't eerste ministerschap van Bismarck, de opkomst van Gladstone in Engeland, en van Frère Orban, den Belgischen Thorbecke. Thorbecke zelf liet weer van zich hooren: In Januari 1862 was hij weer met zijn tweede ministerie opgetreden: de slavernij in West-Indië schafte hij af, en hij bepleitte zijn zonderling ‘christendom boven geloofsverdeeldheid’: ‘Wanneer ik rond zeggen zal hetgeen ik meen, dan verschil ik vooral hierin van mijn geachten ouden vriend Groen, dat hij het Christendom uitsluitend beschouwt als iets aparts, als een bijzonder bezit, enkel aan zekere handen wel toevertrouwd, en ik spreek van het christendom als van een algemeen levenselement onzer tegenwoordige maatschappij, gelijk aan de lucht die wij inademen. Christendom | |
[pagina 125]
| |
boven geloofsverdeeldheid is als de stam, geloofsverdeeldheid in haar bijzondere ontwikkeling als de takken. Christendom boven geloofsverdeeldheid is de grondslag van algemeene beschaving en zedelijkheid.’Ga naar voetnoot1) Met 1860 begon trouwens de groote bloei in de Hollandsche geschiedenisstudie: Groen, Bakhuizen, Fruin, Van Vloten waren aan 't werk. ‘Omstreeks '60 waren er twee hoofdstroomingen: Vooreerst de orthodox-gereformeerde van Groen c.s Zij kwam hierop neer: Willem van Oranje is een geloofsheld; 't Calvinistisch Nederland, Gods uitverkoren volk; de tachtigjarige oorlog, de heilige bloedstrijd der vaderen voor geloof en vrijheid; het huis van Oranje, het instrument waarvan de Heer zich bediende. Vervolgens de hier tegenoverstaande liberale opvatting van Fruin en zijn school. Zij wilde niets weten van Gods leiding in menschelijke zaken, althans verklaarde het onmogelijk haar te achterhalen. De menschheid als zoodanig was toetssteen der historie. Daarom werden Willem van Oranje en de opstand van '68 hoogelijk vereerd. Zij brachten de vrijmaking des geestes uit autoritairen geloofsdwang; zij brachten staatkundige en burgerlijke vrijheid; in een woord, zij brachten althans gedeeltelijk den triomf der liberale beginselen.’Ga naar voetnoot2) Onder de Katholieken kwam allengs Nuyens op. Wel had de Westwoudsche dokter zich nog niet voor zijn reuzentaak gespannen; maar zijn proefstuk had hij al geleverd, en juist nu, in 1862, was zijn eerste groot werk aan 't verschijnen: ‘Geschiedenis der Regeering van Pius IX’. Nu, met De Katholiek had Herman het eigenlijk orgaan der Roomsche geschiedbeschouwing voortdurend in handen. Zonder dat men hem daarover veel doceerde, klaarde in zijn hoofd de wijsbegeerte der actueele geschiedenis. De godsdienstige toestand werd hem duidelijk. Over heel Europa waren geloovigen, die in onrust leefden en die zochten. Een onrust aangaande de klove die scheen te scheuren, tusschen den nieuwen tijd waarin zich verdrong een drom van vraagstukken, wetenschappelijke en staatkundige, alle dragend het merk van den vrij-voelenden en vrij-denkenden geest | |
[pagina 126]
| |
eener wereld die, in den roes van de ontdekkingen, niet langer banden verdroeg - en anderzijds de Kerk, die achterdochtig scheen te willen stilstaan in de stijfheid van haar leer, of liever in de vormen die ze daarvoor toen verkoos, benauwd als 't ware voor alles wat niet geleidelijk liep in 't pad van de slentertraditie. De aanhankelijkheid aan hun Kerk, de sympathie voor den vooruitgang: die beide elementen moesten worden verzoend, en dat was de onrust van velen. En te goeder trouw putten ze al hun geest uit en al hun geduld in het zoeken naar een oplossing; verruiming, verjonging van den vorm der katholieke leer, onwrikbare trouw aan de waarheden der openbaring, vrijheid van meening over al de punten, die niet behoorden als geopenbaarde waarheden te worden aanschouwd. Dat was het liberalisme van de eerste helft der negentiende eeuw. De liberale katholieken hadden voor hun Kerk en voor de geschiedenis een groote zending, meenden zij, een tijdelijk misverstand tusschen geloof en wetenschap te slechten, ten bate en tot meerdere eer en glorie van 't geloof. En voor dat werk spanden zich in alle landen van Europa schrandere koppen, edele harten, geniale schrijvers, redenaars, geleerden en staatslieden. In Frankrijk: Ozanam, Lacordaire, Montalembert, Dupanloup; in Duitschland: Stolberg, Döllinger, Ketteler; in Engeland: O'Connel, Wiseman, Newman; in Italië: Manzoni, Balbo, Rosmini en Pius IX, vóór Gaeta. Maar tegenover die beweging stonden andere Katholieken, even welmeenend, verschrikt en ontsteld door de stoutigheden dier zwakken en weekelingen, die zich lieten verleiden door den geest der eeuw, die de hand gaven aan de wereld, in plaats van haar den handschoen te werpen. Volgens hen moest een trouw kind van de Kerk, in de huidige krisis duidelijk zijn plicht zien, die was: de waarheid van de leer, zooals de traditie ze gaf en ze inkleedde, thans met meer scherpte dan ooit tegenover de moderne dwaling te stellen; en niet enkel de dogma's, maar bij voorkeur de punten, waarover thans zoo fel strijd werd gevoerd en die bij uitnemendheid het voorwerp waren van den afkeer der modernen. Den geest van hoovaardij en oproer, die zich verhief tegen Christus' Kerk kon zóo, en enkel zóo, het hoofd worden ingeslagen. Van deze meening waren even schrandere kerels, even ruim van blik en even grootmoedig van hart, even harts- | |
[pagina 127]
| |
grondig godsdienstig en even diep-inzichtig. In Frankrijk: de Maistre, Dom Guéranger, Pie, Veuillot; in Duitschland: Goerres en Droste Vischering; in Engeland: Ward en Manning; in Spanje: Donoso Cortēs, Caballero, Balmès, Guell y Rente, Sarda y Salvany; in Italië: Cantu en Pius IX, na Gaëta. De balans door de geschiedenis opgemaakt, bewijst, gelijk altijd waar men strijdt met goede trouw en zonder bijbedoelingen dat er waarheid lag en dwaling langs weerskanten, af en toe in verschillende maat; dat er blinde ijver en klaar inzicht was bij de besten zoowel van deze als van gene zijde. De tijd heeft door het orgaan van Pius IX en vooral van Leo XIII de schifting gedaan; hij heeft van beide zijden de overdrijvingen gedempt; hij heeft recht gehouden, wat er van de traditie moest worden geëerbiedigd en aangenomen het nieuwe, dat de oude en altijd jonge Kerk, ten teeken van haar waarachtigheid, in zich mocht opnemen bij haar groei uit het mosterdzaadje van vóor twintig eeuwen tot den altijd fleurenden boom, die onder zijn beschermende takken de heele wereld kan bergen.... Ook de Hollandsche Katholieken waren zoo vrij geweest hun part te nemen van het liberalisme, dat als de leer der toekomst door den jongen professor Thorbecke te Leiden werd gedoceerd. Die kwam juist met zijn universiteits-colleges, als ook Opzoomer zich opwierp tot profeet van de wijsbegeerte der ervaring, en als Fruin en Bakhuizen Van den Brink en Potgieter en Heije elk op zijn terrein de persoonlijke vrijheid preekten van denken en doen. De groote stoot daartegen kwam niet van de Katholieken, maar wel van den fel anti-Roomschen, maar even fel orthodoxen protestant Groen van Prinsterer, die tegen de moderne vrijheid, welke hij haatte als de pest der Christen-volkeren, zijn boek had gericht: ‘Ongeloof en Revolutie’ een der machtigste werken van dien tijd, en een onuitputtelijk arsenaal voor de Christelijk-historische levensbeschouwing. Dat de Paters Jezuïeten ultramontaan waren, ‘catholiques tout court’ tegenover ‘les catholiques libéraux’ behoeft wel niet gezegd; en dat Herman, in dit opzicht althans, trouw hun leiding volgde, blijkt uit al de verzen die de Kuilenburger-Seminarist heeft geschreven, uit al zijn latere, en uit heel zijn leven. Van Lommel was iemand. Maar wijl hij te veel kamergeleerde bleef en bibliotheken-benedictijn om hem later in 't werkdadige | |
[pagina 128]
| |
leven van den Doctor nog dikwijls te ontmoeten. dienen we hier van den man wat meer te vertellen, daar hij tot zijn stervensjaar, in 1894, met zijn student Schaepman in goed onderhouden betrekking bleef. Antonius van Lommel was even priester gewijd, toen hij als professor te Kuilenburg aankwam. Hij telde toen 34 jaar, en was in 1849 in de Jezuietenorde opgenomen. Van Lommel's fijne speurzin werd al spoedig door pater provinciaal naar een gansch bijzondere taak gericht. Hij zou de man wezen om op te sporen, wat er aan Roomsche geschiedenis lag bedolven in bibliotheken en archieven. Daaraan heeft hij dan ook zijn gansche leven gewijd. ‘In het Rijksarchief en in de Koninklijke Bibliotheek was de vriendelijke pater met zijn Brabantsch dialect gedurende jaren een zeer bekende verschijning. Maar zijn onderzoekingen beperkten zich niet tot de Residentie. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, in de Bibliotheek van 't Vatikaan en in tal van particuliere archieven werd door hem gewerkt. Zoodoende heeft hij een groot aantal stukken en bescheiden aan het licht gebracht. Het ontbrak hem echter aan de noodige wetenschappelijke vorming, om al de door hem verzamelde bouwstoffen te verwerken. Vandaar, dat bijna geen omvangrijke studies van zijn hand verschenen zijn. Meestal bepaalde hij zich er toe, den door hem afgeschreven tekst te doen afdrukken met een korte inleiding en enkele aanteekeningen. En zoo zijn gedurende een lange reeks van jaren een aantal Katholieke tijdschriften door hem verrijkt met ontelbare bijdragen.’Ga naar voetnoot1) Hierbij mag nog worden gevoegd, dat Pater van Lommel door zijn opzoekingen aan veel geleerden blij-hartelijk gewichtige diensten bewees, dat hij de trouwste medewerker was aan 't ‘Archief voor 't Aartsbisdom Utrecht’ en dat hij later in Schaepman's ‘Wachter’ steeds welkom was. |
|