Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XXV.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||
‘Als wij zoover gekomen waren, dan kwam Broere's dithyrambe voor den dag, dan werd ons de ‘schoone waanzin’, hier de hoogste verrukking der liefde, getoond, verklaard, geopenbaard. Het is volkomen waar: wij verstonden, wij begrepen niet alles. Is er echter grooter dwaling dan deze, dat volstrekt vol begrip en vol genot vereischt worden, om van een dichtstuk een weldaad te maken en een kracht? Het zou ook met de besten onder ons slecht geschapen staan, als zij in hun jeugd alleen het volkomen toegankelijke of bevattelijke hadden ontvangen. Het is met het begrip van groote meesterstukken als met letters in den boom gesneden; zij groeien met den boom. Anders: aan die groote meesterstukken groeien ons hart en onze geest op als klimop rondom den eik. - Het is ook waar, dat de een of andere onder ons zich vermeette de Dithyrambe na te volgen. Hoogdravendheid is de eigenschap van alle jonge poëzie en Icarus vindt bij de jeugd nog naneven. Geen onzer heeft ooit die navolging geschaad; te gepaster tijd heeft zij ons op één, één voornaam punt de zelfkennis geleerd; wij wisten dat wij niet alles konden. Hoe dat zij, voor ons allen is de Dithyrambe gebleven: ons gedicht, het Roomsch gedicht. De onbekendheid die onze verzamelaars van bloemlezingen, onze letterkundige geschiedschrijvers met dit onvergelijkelijk meesterstuk toonden, was voor ons een reden tot hooger en heiliger waardeering. Het was ons erfdeel, onze kroon, in de dagen van ons verborgen leven gesmeed. Voor mij, ik mag de bekentenis wel herhalen, ik ken geen gedicht dat met deze dithyrambe de vergelijking kan wagen. Enkele brokken uit de Divina Comedia, de groote rei uit den Lucifer herinneren aan deze vlucht: Eén gedicht slechts heeft voor mij dezelfde waarde: Lauda Sion Salvatorem; ja, maar de Lauda Sion is toch anders. Het is een echt middeleeuwsch gedicht, een bouwwerk naar des vierkants en des driehoeks wet opgetrokken, verbazingwekkend door de stoute orde en de forsche levenskracht. De Dithyrambe is anders, Zij is van onzen dag. De storm van ons leven vaart door deze verzen. Maar de eeuwige schoonheid, de zonnestraling der waarheid heeft dien storm tot een weergalooze harmonie gemaakt. Als ik aan den ‘Lauda Sion’ denk, dan verrijst voor mij het Sacramentshuis van Adam Kraft; denk ik aan de Dithyrambe, dan zie ik voor mij de Disputà van Rafaël, een Disputà, steunende op een fries, die | |||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||
Michel Angelo met een visioen van het vergaan der wereld en de opstanding der dooden heeft gevuld. Wie den Lauda Sion en de Dithyrambe in zijn geheugen met zich omdraagt, kan alles vergeten. Hij bezit toch een onuitputbare bron van weergaloos geestelijk genot’.Ga naar voetnoot1) En Pater de Bont, geen dichter, maar een fijn en schrander man, gaf door zijn grondige verklaringen van de beide meesterstukken dieper inzicht en nieuw voedsel aan de geestdrift zijner studenten. Intusschen vergat de grootste bewonderaar der ‘Dithyrambe’ niet wat er in Italië gebeurde. Na Castelfidardo was een nieuwe oproeping van Zouaven gevolgd, en duizenden katholieke jongens, naar evenredigheid meest Hollanders, trokken op. Maar 't werd jaren lang stil in Italië. Middelerwijl, in Mei 1861, was Cavour gestorven. Hij beleefde niet de verwezenlijking van zijn leuze: ‘De vrije Kerk in den vrijen Staat’. Op dit vrijheidlievende woord van Montalembert had hij zich, met echt Piëmonteesche schijnheiligheid, in den laatsten tijd ter wettiging van zijn politiek beroepen... Een geboren revolutionnair, die Cavour, de sluwste vijand van 't Pausdom. Herman's hart stootte dien man af, ver weg, naar de hel; Herman's geest, zooals 't altijd gaat, trok dien man aan, trachtte in wetenschappelijke nieuwsgierigheid het wezen dier satanische verschijning te doorgronden. En voortaan ging zijn geschiedenisliefhebberij naar de Revoluties, vooral naar de groote moeder van alle, naar de Fransche van 1789. Maar dat hoort bij Pater van Lommel, en dat komt straks. In al die ontroeringen was Herman's gedrag ‘slordig’ geworden, maar ‘overigens goed’. Zijn geliefhebber in revoluties, met zijn gestel dat op christelijke deemoedigheid en verzaking van vrijheid allerminst aangelegd was, had ‘papelin’ niet makker gestemd. Kreeg hij geen eten genoeg, hij dorst het zeggen, en roepen ook. En op zijn Paasch-bulletin 1861 verscheen een lange, zwarte streep: Gedrag: ‘Hij heeft een misslag verbeterd; hiervan heb ik bereids Z.D.H. Mgr. den Vicaris ingelicht; get. de President, A. Verhoeven’. Mgr. de Vicaris, dat was neef A.I. Schaepman in persoon. Herman was de leider geweest, of althans een der belhamels in de Seminarie-revolutie 1861, van wege de maag-ridders! | |||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||
Of hij van zijn vader of van Mgr. een kapitteling kreeg, behoort tot het rijk der gissingen: Allicht werden beiden vermurwd door de rest van zijn bulletin, dat eervoller was dan ooit:
Herman zat in Poësis. Het plichtmatig uur tot verzenmaken was geslagen. Van die ‘devoirs’ bleef, bij mijn weten, enkel één proefje bewaard: ‘Don Alonzo’, een balladetje, dan nog ‘vrij aan het Duitsch ontleend’, zes vijf-regelige stroofjes. Pater de Bont, laconisch genoeg, maar gewaagd evenzeer, heeft er ‘wel’ op gepotlood. 'k Haal 't rijmpje liever niet aan. 't Is waardeloos, ook als document voor Schaepman's ontwikkeling. Heel anders is 't gelegen met de verzen, die niet op commando werden gemaakt. En in zijn laatste twee Kuilenburgerjaren schreef Herman verbazend. Uit zijn Rhetorica en zijn Philosophie bleven meer dan 2500 verzen in handschrift bewaard. Straks moeten die natuurlijk van dichtbij onderzocht. |
|