Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XXIV.
| |
[pagina 116]
| |
Aardrijkskunde; maar voortaan was en bleef hij de ie in de Christelijke leering. Hoe weinig echter zulk een rangschikking beduidt, blijkt vooral uit zijn plaats in de algemeene geschiedenis; hij was de 14e dat jaar. En toch zijn de feiten daar om te bewijzen, dat al de uren, die hij uitsparen kon, werden besteed aan dit vak, dat nevens de letterkunde, sinds lang zijn lievelingsbezigheid was. Vooral van af deze klasse kon hij meer aan eigen studie doen. Nu mocht hij dieper doordringen in de letterkundige kunst der Oudheid, en van de Hollandsche literatuur kon hij nu 't heele verloop overzien. Nog minder dan voorheen was hem thans het officieele voldoende. 't Was voor hem zelfs genoeg, dat een boek in de klas werd gebruikt, om het saaier te vinden. P. van Lommel. zijn groote opleider in de geschiedenis, zou eerst later te Kuilenburg komen. Maar ook Pater Maas dorst actueele dingen aan en hij behandelde ze met een welsprekendheid zoo warm, dat men duidelijk voelde, hoe die man van uit zijn cel de hoogste beroeringen van Europa wist mee te leven. 't Was toen ook de moeite wel waard. In 1858 immers was 't eerste vraagteeken gerezen van een verschijnsel, dat Europa twaalf jaar lang zou bezighouden: de Romeinsche quaestie. Dat eerste vraagteeken was gerezen uit de ontploffing der Orsini-bom. Napoleon III, die eenmaal als carbonaro gezworen had Italië te bevrijden, werd nu door een aanslag op zijn leven herinnerd aan zijn eed. Want Orsini riep van uit zijn gevangenis den keizer toe: ‘Verlos Italië en drieen-twintig millioen menschen zullen uw aandenken zegenen.’ Enkele maanden daarop volgde zoo waarlijk Plombières.... Napoleon zou Sardinië helpen tegen Oostenrijk en tegen den Paus. Cavour had 's keizers woord. En in de dagen, toen de bisschop van Rennes Napoleon plechtig ontving in zijn kathedraal, en hem vergeleek bij St. Lodewijk, in diezelfde dagen gaf de keizer vrije hand aan Cavour, om de Pauselijke Staten stuk te scheuren. Aldra spraken de wapens. In 1859 werd Oostenrijk te Magenta en te Solferino geslagen. Bij den vrede van Zurich kreeg Italië het grootste brok van Lombardië mee. Dat was iets, maar veel meer moest nog komen. Cavour kuipte voort en hij stak revoluties aan als waren 't Sint Pietersvuren. Napoleon liet den Italiaanschen premier begaan. Als hij zelf maar Savoie en | |
[pagina 117]
| |
Nizza kreeg. Van Rome - de stad - moest Cavour afblijven, maar met de rest van de Pauselijke Staten mocht hij doen wat hij kon. Maar dat zou niet gebeuren zonder protest van des Pausen getrouwen. Boven alles uit klonk de stem van Montalembert ter verdediging van ‘le souverain le plus irréprochable de l'Europe’: ‘Quel serment le pape a-t-il violé? Quelle constitution a-t-il abolie? Quel sang a-t-il versé? Quelle propriété a-t-il confisquée? Quel piège a-t-il tendu? Quel mensonge a-t-il proféré? Qui au monde a-t-il trompé ou persécuté? Il avait amnistié sans exception les anciens adversaires du St. Siège: ils l'en ont recompensé en le detrônant une première fois. Quelle liberté a-t-il détruite? Il les avait toutes données à son peuple avec une générosité qu'il ne faut pas cesser de bénir quoiqu'elle ait paru imprudente à beaucoup. On s'en est servi pour assassiner son ministre, pour l'assiéger dans son palais, pour le contraindre à la fuite, pour le déclarer déchu de son trône. Enfin quelle bassesse a-t-il commise? Il est le seul souverain de l'Europe, qui ait vu sa capitale occupée depuis dix ans par des troupes amies mais étrangères: or je le demande aux plus délicats et aux plus dédaigneux: quel prince a eu, pendant ces dix ans une attitude plus noble, calme et digne?Ga naar voetnoot1) In 1860 kwam Mgr. de Mérode naar Parijs, aan Lamoricière vragen of hij een pauselijk leger wou vormen. De Paus kon voorzeker geen beter verdediger kiezen dan den held uit den Algerijnschen oorlog tegen Abd el Kader. Sedert 1857 was de generaal buiten actieven dienst in Frankrijk terug. En Lamoricière antwoordde op de vraag van Mgr. de Mérode: ‘Quand un père appelle son fils pour le défendre, il n'y a qu'une chose à faire, c'est d'y aller.’ Maar de Mérode verbloemde de gevaren niet. En Lamoricière wist er ook wel iets van: ‘Je n'ai ni peur ni espoir.’ En samen trokken ze door België, door Duitschland en Holland om troepen.... Herman balde zijn jonge vuisten, in strijdlust en in onmacht. Wat kon hij aanvangen op zijn zestiende jaar? Maar hij voelde het wel: zijn heele leven was voor den Paus: ‘een man van den Paus ben ik geboren’; en al de jongens zagen het ook: | |
[pagina 118]
| |
niet langer was Herman ‘de beer.’ Voortaan heette hij ‘papelin.’ Intusschen gingen de gebeurtenissen met een rassen gang. In Mei 1860 ontscheept Garibaldi op Sicilië, verovert het eiland, komt weer; en de marsch van zijn bende vrijbuiters wordt een zegetocht over 't koninkrijk Napels, van de straat van Messina tot de Pauselijke Staten. Aan zijn kant spoedde zich Cavour. Cialdini, zijn gezant, vroeg Napoleon of het zijn keizerlijke wil zoo behaagde: ‘Fate presto’ was 't antwoord..‘Wat, riep verontwaardigd Cavour, de Paus wapent zich! Dat is een kaakslag voor 't geweten van Italië en van Europa.’ En 18000 Piëmonteezen vielen op de 6000 Zouaven van Lamoricière te Castelfidardo... De Marken en Umbrië zijn op den Paus veroverd; Cavour kan voorloopig wat rusten. Nevens Montalembert stonden ook overal elders, te midden van 't laisser aller der diplomaten Paus verdedigers op. In den vollen gloed van zijn Romanisme gaf Manning zijn reeks voordrachten te Londen over 't weldadige pauselijke bewind. Voor hem was de wereldlijke macht van den Paus evenzeer als zijn geestelijke een instelling Gods. Newman, kalmer en geen ijveraar voor de Romeinsche souvereiniteit, geestverwant, uit dat oogpunt, van Lacordaire en Ozanam, had nochtans in verontwaardiging over de laatste gebeurtenissen met meer klem van redenen dan Manning gesproken van ‘de Piemonteesche bende heiligschennende dieven’. In illo tempore schoten de kiemen van Herman Schaepman's pauselijk dichterschap; nog enkele maanden en ze staan in haar eersten bloei. Intusschen gaf Pater Maas zijn Syntaxis voort, en Herman volgde verstrooid. Enkel de letterkunde vermocht zijn aandacht af te leiden van de actueele geschiedenis. In zijn heiligdom van 't schoone, dat al vroeg zeer heteroclitische dingen bevatte, en waarin Shakespeare nevens Racine stond, gunde hij nu ook een plaats aan Latijnen en Grieken. aan hun heldenzangen, aan hun treurspelen, maar vooral aan de ‘Annales’ van dien wonderen Tacitus. Onder de uren, die hij altijd ruimschoots over had, stak hij 't beste van Vondel, Bilderdijk en Da Costa bladzij na bladzij in zijn rusteloos bezigen geest. Da Costa vooral werd zijn lieveling. ‘Hagar’, ‘1648 en 1848’ kende hij van buiten. En zooeven, in 1859, was ‘De slag bij Nieuwpoort’ verschenen. Herman had | |
[pagina 119]
| |
zoo graag in zijn leven den gloeienden meester eens willen ontmoeten om.... hem in 't aangezicht te zien
en van het dichterlijke streven
het needrig huldeblijk te biênGa naar voetnoot1)
maar aldra bereikte hem de rouwmare, dat zijn dichter gestorven was, den 28n April 1860. |
|