Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XXI.
| |
[pagina 104]
| |
wijs met kracht te organiseeren; den tegenstanders van dat onderwijs restte niets, dan bijzondere scholen op te richten en te onderhouden, hetgeen veel inspanning kostte en groote geldelijke offers eischte’.Ga naar voetnoot1) Herman kreeg ze lief, die mooie stad, de stad van zijn vacantie-dagen, de stad vooral van Mama. Hij kende ze aldra met heel haar geschiedenis. Van toen af immers was 't zijn methode, zich te voeden met het verleden, om sterk te staan voor de toekomst. Hij kwam hier leven in het Hollandsche Zwitserland, onder de dichterlijkste bevolking van 't Noorden. En hij vond ze naar zijn smaak, de leus van deze stad: ‘Hoog van moed, klein van goed, een zwaard in de hand, is 't wapen van Gelderland.’ Hier was het, dat eenmaal de Geldersche graven en hertogen woonden. Sporen van oudere tijden waren er ook. Is niet de Geldersche IJssel, die uit den Rijn vloeit boven Arnhem, een vaart door Drusus gegraven vóór Christus nog, om den Rijn met de Zuiderzee te verbinden? De laat-gothieke hoofdkerk St. Eusebius, een der schoonste geschenken, door de protestanten zichzelven vereerd, met haar beroemd spel van vijf-en-veertig klokken, bewaart nog altijd het graf - ‘opus magnificum’ noemde het Blaeu - van Karel van Gelder, die 't Keizer Karel zoo lastig maakte. Zes leeuwen bewaken zijn lijk. Ook Sasbout ligt hier, 's graven verbitterde vijand, 's keizers eerste kanselier, met Van Gelder thans verzoend in den dood. Op de groote markt stond nog een goed bewaarde oude stadspoort. En in 't stadhuis, het Duivelshuis, woonde eenmaal Maarten van Rossum, hij, voor wien de vlammen der steden waren als het Magnificat der Vespers, en voor wien op een al te zwaar gastmaal te Antwerpen het eigen Requiem volgde. Op dat Duivelshuis was de bibliotheek, waar Herman zijn vacantietijd sleet, een stapje van huis af. Hij zag daar zoo waarlijk eens Engelberts Gerrits, zijn ouden lieveling in de geschiedenis: ‘een kleine man met een pruikje’. Hun parochiekerk was St. Walburgis, een gothisch gebouw uit de 14e eeuw, de oudste kerk van de stad. Hier kwam | |
[pagina 105]
| |
Herman dagelijks bidden; hier deden de kleinere broers hun eerste Communie; hier gebeurde later nog veel, wat hij toen niet vermoeden kon: zijn eerste H. Mis; de lijkdiensten voor Vader en Mama; en thans, sedert 1906, werd hij, Dr. Schaepman, derde-ordeling op zijn sterfbed, hier in een geschilderd glasraam nevens St. Franciscus te prijken gesteld. In de Rijnhaven lagen de booten, gereed om in kuiertochtjes den Rijn op te varen naar Duitschland... Waar nu mooie wandellanen de stad omslingerden, lagen vroeger de vestingen, het werk van Karel van Egmond. En Menno van Coehoorn, de groote Hollandsche vestingbouwkundige der 17e eeuw, die zooveel last aan Frankrijk berokkende, had ze nog naar zijn vernuftige plannen hersteld; want in den grooten oorlog van 1672 was het voor Turenne maar een spel geweest, de stad in te nemen. Maar twee jaar nadien moesten de Franschen wijken voor Willem III. Dan werden de tijden weer vredig, tot in 1813 de soldaten van Koning Lodewijk de stad moesten laten in handen der Pruisen, na den stormaanval van Bülow. 's Avonds zat Herman te lezen bij Mama, of hij ging met Vader een ‘singeltje om’. Hij wist vader te wijzen het huis waar vóór 30 jaar Cremer was geboren, de schilder, die uit 's-Hage in den zomer hier buiten op Oldenhof zulke mooie Geldersche novellen kwam schrijven: ‘Wiege Mie’ en ‘de oude Wessels en zijn Gezin’, en ‘de Reis van Gerrit Meeuwsen’ en ‘Deine Meu’ en nu laatst ‘Pauweveerke’ en ‘het Kriekende Kriekske’. Hij wist waar Lindo had gewoond, die, vóór zijn benoeming te Breda, docent was aan 't Arnhemsch gymnasium, en die zoo lekker ‘smitsen’ kon in zijn ‘Brieven en Ontboezemingen’, zijn ‘Afdrukken van Indrukken’, zijn ‘Familie van ons’, en nu weer in zijn ‘Spectator’, die vóor twee jaar was geboren, en thans nog te Arnhem verscheen. En Josuë Witz, den drukker, kende hij ook; alles wat Roomsch was kwam van daar, tot zelfs de seminarium-bulletins die hij straks uit Kuilenburg driemaal 's jaars krijgen zou. Ook bij deken Brouwer mocht hij met vader aleens mee op bezoek. Maar in zijn verdere seminarie-jaren zal hij met dien merkwaar-digen man en met de andere heeren van de pastorie veel vertrouwder worden. |
|