Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 38]
| |
IX.
| |
[pagina 39]
| |
Is het wonder, dat Nederlands grootheid zijn kinderborst zwellen deed? De bombast van Helmers werd zijn verrukking. Schaffelaar en Evertsen, Tromp en de Ruyter waren zijn helden; en hij verweet zichzelf, dat hij bij 't geschut van den vierdaagschen zeeslag in zijn kool niet was wakker geworden. De zee! te leven en te vechten op zee, hij dacht en hij droomde niets anders. Maar Herman, die nu kruitlucht ademde en snoof, bleef daarom niet minder een goed Roomsch kind. Alle heiligenlevens, die de robbedoes voorts onder handen kreeg, werden zoo driftig als 't Geuzenboek van Gerrits verslonden. En een aroma van huiselijkheid onder moeders vleugels stijgt op uit de eerste briefjes, die van Herman bewaard zijn gebleven:
‘Geliefde Ouders!
Hoezeer dank ik den goeden God, dat hij mij wederom vergunt U met den aanvang van dit nieuwe jaar geluk te wenschen en U te danken voor al het goede, dat gij mij ook weder in dit jaar bewezen hebt. De goede God beloone U daarvoor, en schenke U alles, wat Gij van Zijn goedheid zoudt wenschen, terwijl ik met mijne broertjes hoop door liefde, vlijt, gehoorzaamheid en goed gedrag U zooveel vreugde te verschaffen, als ik maar kan en U daardoor te toonen, dat ik steeds ben
Uw, U liefh. en gehoorz. zoon
HERMAN. Tubbergen, 1 Januari 1853.
Tubbergen, 6 Maart 1855.
Lieve Beste Tante!Ga naar voetnoot1)
Het doet mij veel genoegen, dat ik U met Uwen drie-en-veertigsten verjaardag geluk kan wenschen. Ik hoop, dat Gij nog lang gezond moogt blijven, want gezondheid is de grootste schat. Met mijnen verjaardag heb ik gekregen twee overhemdjes, een lessenaar, een prentenboek, een Duitsch schoonschrift, een kerkboek, en een paar pantoffels. Mama heeft mij verteld, dat de overhemdjes van U zijn, daarom bedank ik U | |
[pagina 40]
| |
er wel voor. Ik hoop, dat Tante Mimi spoedig weer beter worde, want Vader en Mama verlangen naar gezelschap. Onze kleine Arnold is gezond en vlug, hij heeft er al twee tandjes door. Zeg aan Tante Mimi, dat ik haar wel bedank voor haar attentie en Marie voor het schrijven der versjes. Wij hebben gelezen de brieven van Levie Mozes Zadok aan zijn Memmele in de Batavierstraat te Amsterdam. Doe de complimenten aan Johan, Marie, Oome van RooijGa naar voetnoot1), Tante Mimi en heb die van Vader, Mama, de neefjes, alsmede van
UW, U liefhebbende Neef
HERMAN.
Datzelfde jaar was 't voor Herman eerste Communie. Te dier gelegenheid deed hij met Mama zijn derde reis naar Arnhem. Hij was opgetogen; met langs om gretiger oogen zag hij die groote, mooie stad, waarvan Mama zoo schoon kon vertellen. Voor 't eerst van zijn leven zag hij nu daar dat stoomende wonder, dat op twee ijzeren staven van Arnhem naar Utrecht spoorde. Ook naar de Zwolsche familie mocht hij met Vader dat jaar. Hij werd een lieveling van de neven. Maar de stillevende nichten-kwezeltjes ginder vonden den jongen te luidruchtig. En waarom ook moest hij zoo vroeg al die boeken lezen? 't Was geen wonder, dat zijn oogen zoo slecht werden, hij keek ze dood op 't papier. En ze schrokken, toen ze vernamen, dat het Herman geen lol was, wat Vader allang daar zoomaar voor de leus had verteld: Zijn oudste wilde zeeman worden. - Voorwaar, op dien blonden kop schoten de wilde haren van grootvader. Daar moest worden opgelet! Ei, nu ging de schooljongen van Tubbergen zoowaar ook aan 't dichten; en zijn eerste rijmen waren niet voor de zee, maar voor de patroonheiligen van zijn ouders... ‘Zoo heeft hij zoetjes, zoetjes aan, bij feestgelegenheden
Gelijk het hem werd voorgedaan zijn pen al eens versneden’.
Herman Schaepman begon juist gelijk Jozef Alberdingk Thijm. Maar hoe zijn dichtlust kwam, zal hij zelf weerom ons vertellen: | |
[pagina 41]
| |
‘Toen mijn vader mij al de verzen van Gerrits had laten van buiten leeren, en ze in dank voor zijn geschenk op alle tonen en wijzen had hooren uitbulderen, meende hij dat ik het ook wel eens beproeven kon. Het is de oude geschiedenis. De het voorhoofd kussende Muze is een legende, de werkelijkheid is veel treffender... Van natuurlijke aandrift herinner ik mij niets, van zanggodinnen nog veel minder. Ik heb geen andere Muze gekend dan mijn Moeder, en mijn Vader is mijn Apollo geweest. De Hengstebron was Engelberts Gerrits. Dichters zijn Zondagskinderen, ja, maar de wet van den arbeid is toch ook voor hen gegeven. Alle brood eischt zweet, ook het Manna. Wie zich niet wil bukken om het te verzamelen, zal het niet eten. ...Verzen schrijven vordert leeren en gedichten maken nog veel meer...’Ga naar voetnoot1) Zoo kwam het op raad en op last van Vader tot ‘verzen’. - ‘En toen het eenmaal ging moest het altijd gaan.’ Hij had klaar te zijn met zijn rijmbrieven op elken verjaardag in de familie; voor Arnhem: tante Caroline en tante Mimi; voor Zwolle: tante Femia (de moeder van Mgr. A.I. Schaepman), nicht Betsy, nicht Mietje en neef Henry, neef Jan, de dokter, neef Anton, de wijnkooper, neef Karel, neef Gerrit, zusters en broers van Mgr. en Monseigneur zelf, die sedert 1854 pastoor was te Zwolle, in 1857 eerste praeses werd van 't seminarie Rijsenburg, en 't jaar nadien vicaris-generaal van Mgr. Zwijsen en proost van 't Kapittel... ‘Al de patroonheiligen van de familie heb ik bezongen. Ik hoop dat zij het mij zullen vergeven; het zal wel een zingen geweest zijn. Gelukkig heb ik geen enkel van al die verzen onthouden, en ik hoop en bid, dat een genadige voorzienigheid ze te loor heeft doen gaan...’Ga naar voetnoot2) Die bede is niet verhoord. Ziehier een Fransch feestrijm van den twaalfjarigen Herman: A mon cher père.
Je vous félicite de votre anniversaire.
J'espère que Dieu vous protègera,
Qu'il vous fera vivre longtemps avec notre mère,
Et de tous les maux vous gardera.
| |
[pagina 42]
| |
Vous nous avez soignés nous tous.
Nous vous en remercions.
Et parce que cela nous est si doux
En tout nous vous obéirons.
Que le bon Dieu bénisse vous peines,
Que vous faites pour assurer notre bonheur.
Qu'il fasse qu'elles ne soyent point vaines,
Et qu'il vous garde de tout malheur.
Qu'll épargne longtemps votre vie,
Car elle nous est si chère.
Qu'll vous laisse encore longtemps uni
Avec notre chère Mère.
Vivez heureux mon Père,
Restez encore longtemps sur la terre,
Et qu' après votre mort
Vous arrivez au céleste port.
C'est le souhait de votre fils chéri
GERMAN SCHAEPMAN.
Tubbergen, le 27 Janvier 1856.
De onlangs gestorven pastoor Holtkamp, kapelaan te Tubbergen onder ten Bokum, had onthouden, dat vader Schaepman hem eens een vers van zijn jongen toonde; 't was een hymne aan St. Paulus, en de jonge [‘dichter’] had stout verdicht, dat de Apostel een spruit was van Juda's geslacht. |
|