Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
V.
| |
[pagina 24]
| |
Fransch-Vlaming, die in de eerste jaren van de 19e eeuw zich te Rotterdam had gevestigd, daar huwde met Mathilda van Bisselich, en kort daarna ging wonen te Arnhem, waar hij een wijnhandel stichtte, die zeer bloeiend werd. Nancy - zoo heette 't meisje in familiekring - genoot een fijne opvoeding. Voor verwanten en vriendinnen maakte zij potlood- en penteekeningen en schilderde ze aquarellen, waarvan er een tiental bewaard bleven. Letterkundige studie had ze gemaakt in de Fransche klassieken der 17e eeuw. In haar kindertijd had zij met haar speldengeld zich een gansche boekerij van 't ‘Panthéon Classique’ aangeschaft: ‘Molière, Corneille, la Bruyère, la Rochefoucauld. Le bon Lafontaine ontbrak niet. Er was een Racine bij van Petitot met prentjes van Barrière’Ga naar voetnoot1) - en dit boek heeft Schaepman zijn gansche leven door als een relikwie bewaard. Ook Chateaubriand was er bij. Dat ze haar klassieke meesters goed had gelezen, daarvan gaf ze telkens weer blijk. Speelsch bracht ze de verzen te pas, die ze in haar schrander geheugen had opgenomen, vaak zinspelend op 't vaste verband tusschen 't leven van thans en dat van vroeger, zoo kleurig door haar dichters geboekt. Om niet al te zweverig te worden, met zooveel poëzie en bespiegeling, en om van 't stoffelijk schoone wat onze aarde te zien geeft ook iets te vernemen, had Nancy zich jaren achtereen mogen abonneeren op ‘le Magasin Pittoresque’ en ‘le Magasin des Familles’. Veel tijd voor haar lievelingsuitspanningen vond Johanna la Chapelle onder 't huwelijk niet meer. Op tien jaar werd zij de gelukkige moeder van zes flinke jongens, die ze allen, door allerlei lasten en kommernis heen, grootbrengen zou. En verbeeld het u: allemaal jongens in de kinderkamer. Dat waren geen idyllische menschenbloempjes. Niemand werd gepaaid met een pop. Ze moesten allemaal trommels hebben en trompetten en paarden en huzaren-uniformen en sabels en geweren. 't Was gezond vleesch. ‘'k Heb zes jongens, placht Mama te zeggen, mooi zijn ze niet, maar ze kunnen weergaasch goed eten.’ Wel kreeg mevrouw Schaepman alle mogelijke hulp van de beste der kindermeiden, van ‘stroo-kappe Marie’, (een echt klopje van 't geslacht dergenen, die in suppressie-tijden de liefdezusters vervingen, de stervenden bijstonden, en zorgden | |
[pagina 25]
| |
voor de dooden) maar nog had ze haar handen vol. Toch, over 't proza van 't huishouden goot haar innig-katholieke vroomheid en haar verheven dichterlijke natuur een licht van idealen, dat het gansche leven lang koestert en straalt. In die uitgelezen vrouw verzoenden zich tweeërlei trekken, die over 't algemeen malkander uitsluiten: een levendige zin voor de eischen van 't practische leven, talent voor 't bestuur van een zwaar huishouden, overleg en zuinigheid; 't ging alles gepaard met een wonderbaar gemak om zich in haar Zondaguurtjes over alle beslommeringen heen terug te droomen naar het land harer fantasie - schilderkunst en letterkunde - waarin ze de schoonste dagen van haar jong meisjesleven had doorgebracht. Daar kwam nog bij de ingetogenheid, waarmee de Tubbergsche achterhoek haar vanzelf doordrong: niets van haar zielegaven stortte zich uit voor 't publiek, voor de schittering in de wereld, voor de parade. De heele schat bleef voor haar man en haar kinders. Nooit vertoon, alles gaaf en zuiver uit de bron, alles echt gedacht, echt gevoeld, uitgedrukt in 't schilderachtige Geldersche woord, of met de fijne, zwierige krulletter, die zelfs ieder blaadje van haar huishoudboek maakt tot een plezier voor het oog. Geen wonder, dat haar brieven naar heur zuster te Arnhem en later naar heur kostligger Herman, modellen zijn, om schier dezelfde redenen - wel minder geest, maar meer hart nog - als die wonderdingetjes van Mad. de Sévigné. Ja, ook mama Schaepman had recht op den titel van ‘un écrivain involontaire’. Haar portret eveneens is bij haar zoon Eduard bewaard. 't Werd genomen toen ze reeds op jaren was, na een zware ziekte. Maar wat leeft er in die vervallen beeltenis nog veel van de onweerstaanbare aantrekkingskracht dier buitengewone vrouw! Haar hoofd ietwat lijdzaam ter zijde genijgd, een zacht getemperde blik, die toch 't heele edele wezen verlicht; de pijnlijke trekken der ziekte op 't gelaat doezelen weg in de zachte glimlachplooien om den duldzaam-zwijgenden mond. Die glimlach is wijsheid en ernst en christen-berusting. Men voelt hoe de zwakte dier vrouw tevens haar sterkte is geweest, hoe ze zichzelf had opgelegd, al de beproevingen die de wereld bracht in liefde te lijden; hoe ze in alles het goede wilde zien, en zoo ten slotte alles kon verstaan en geduldig dragen... Als de jongere bende 's avonds was moegeravot en naar boven trok, mocht Herman, de oudste, nog wat opblijven; dan werden | |
[pagina 26]
| |
de ‘Magasins’ uitgehaald. Prentjeskijken met Mama. was de huislijke pret van zijn eerste kinderjaren. En altijd bleef Herman Schaepman dol naar prentjeskijken... Op moeders knieën leerde de kleine zijn eerste lessen in 't leven, die voor hem de grootste zouden blijven. Moeder vouwde de kleine vingertjes, en leerde de jonge blikken zich richten ten hemel. In die blikken las moeder een groote toekomst. Zij was ook de vrouw om hem daartoe op te leiden, om het leven dat ze hem had geschonken, te ontwikkelen tot zijn hoogste en edelste vormen: liefde, geloof, kunst. ‘Moeder, die zoo zacht en bedaard sprak... betoomde langzaam aan de wilde geestdrift van den zoon, die thuiskwam, moede van overspanning, na de opwindingen met vader. Zij bracht bij het bonte en helle van die heldenbedrijven reliëf en schaduw van het werkelijke leven; gaf meer vastheid aan de verbeelding, meer innigheid aan de bezieling, meer warmen gloed aan 't licht der poëzie, dat in deze jonge ziel begon te glansen.’Ga naar voetnoot1) Allicht nog meer dan Jozef Alberdingk heeft Herman Schaepman aan zijn moeder te danken. Wel is er veel gelijkaardigs aan den invloed der beide moeders op hun grootsten zoon, zich oplossend vooral in haar Fransch-klassieke verfijndheid. Maar bij de Alberdingk's was 't allemaal stijver, theekopjes-deftiger, een beetje tuiterig zelfs. En waren de vaders al even streng-solied, vader Schaepman had minder distinctie, meer levenlust; terwijl moeder Schaepman haar jongen beter vrijwaarde voor karnemelk-romantiek en voor lezing van lichte lectuur, wier nawerking trouwens de prachtig aangelegde Thijm kranig overwon. Nu, de ‘Gärung’ dank zij vader en peter, werd ‘Klärung’ dank zij mama. 't Kon wezenlijk niet gelukkiger. Maar, hoe dikwijls ook elders bij rassenmenging het Germaansch element niet het sterkste of taaiste bleek, hier bleef het zeker zijn aandeel behouden. Altijd vloeide door Herman's heele wezen het bloed van zijn moeder, en luide klopte 't immer in al de slagen van zijn hart; maar daarom is hij niet minder dan één Hollander ooit een Germaansch pracht-exemplaar gebleven. Zoo bracht het rasverschil der ouders weer een geestesgeschenk voor dezen zoon. Langzaam aan had ook hier de natuur | |
[pagina 27]
| |
gewrocht in de geslachten van man en vrouw, tot ze eindelijk haar oogenblik koos, en 't geïsoleerde werk van beide kanten samenbracht en harmonieerde in 't gelukkige kleinkind. Zoo was hier aan 't groeien een nieuwe Parcifal uit het samenvloeiende wezen der ouders: vaders rusteloozen dadendrang om het plezier van de daad vooral, moeders dieperen, stilzinnigen, gevoelsinnigen aard. Ook deze zoon kon jachtlustig met vader al lachend de vogelen schieten; en dan zitten schreien bij moeder, en niet kunnen zeggen waarom. Zoo waren forsche kracht en hooge liefde het voedsel van zijn kindergemoed. Zoo kwam Herman 's avonds thuis aan vaders hand met een geest, die zich weer eens had uitgedijd grenzenloos, over de grenzenlooze heide. Zoo zat hij zich daar te keeren in zichzelf, in de mysteriëus-mystische avonduren, onder moeders hoede. Zoo moest zijn ziel worden zeer wijd en zeer diep, zoo moest ze kweeken een geweldigen lust naar vrijheid, een innige zucht naar volmaking. 't Eerste wat hij hoorde was heldenmoed en opoffering; 't eerste wat hij zag was de majesteit der oneindigheid, geschapene en ongeschapene. Hier eens te meer ligt in de vroegste jaren van een groot man de verklaring van zijn gansche leven.... En Herman hechtte zich aan zijn ouders, aan zijn vader en aan zijn mama, zijn leven lang zóó dat zijn kinderliefde de sleutel blijft voor al het beste in zijn loopbaan. |