Suyp-stad of Dronckaarts leven
(1978)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
5 De houding van staat en kerk tegenover dronkenschapIn de periode van de Republiek der Verenigde Nederlanden, globaal de 17de en 18de eeuw, werd het gezag niet alleen uitgeoefend door de wereldlijke overheid, maar ook voor een deel door de kerk. Beide hebben zich in zekere mate beziggehouden met de bestrijding van dronkenschap. Aan de bemoeienissen van deze twee instituten met de alcoholist en het alcoholisme zullen we in dit hoofdstuk aandacht besteden.Ga naar voetnoot1 | |
Dronkenschap en de wereldlijke overheidIn de toenmalige wetgeving werd dronkenschap op zich niet als een strafbaar feit beschouwd. De rechters vaardigden slechts dan straffen uit als men in dronken toestand een misdaad beging. Derhalve kunnen we stellen dat de wereldlijke overheid geen strijd leverde tegen het overmatig drankgebruik zonder meer, maar uitsluitend tegen de criminele uitwassen die hiervan het gevolg warenGa naar voetnoot2. Teneinde allerlei excessen te voorkomen, trof de overheid ook maatregelen die preventief werkten. Hiertoe behoren het vaststellen van verplichte sluitingstijdenGa naar voetnoot3 en boetes op het bezit van wapens in de kroegGa naar voetnoot4. Ook bestonden er verboden om wijn te schenken tijdens de zg. ‘doodfeesten’Ga naar voetnoot5, de samenkomsten na begrafenissen die kennelijk nogal eens aanleiding gaven tot slemppartijen. Verder treffen we in allerlei plaatsen bepalingenJ. Matham. Trictrac spelend paar. Derde gravure van de serie ‘Gevolgen van de dronkenschap’ (zie omslag). Het onderschrift waarschuwt dat drank niet slechts leidt tot onkuisheid, maar ook tot spelen en dobbelen. Op de achtergrond wordt een wijnglas omhoog gehouden.
aan tegen dobbelen, kaarten e.d. in de kroegenGa naar voetnoot6. Murray (1944) heeft in zijn archiefstudie over het toenmalige Rotterdamse kroegleven geconstateerd dat veel onenigheid in de herbergen ontstond door of tijdens het spelenGa naar voetnoot7, zodat aan de bedoelingen van dergelijke verbodsbepalingen niet getwijfeld hoeft te worden. | |
[pagina 37]
| |
Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat het handhaven van orde en rust het belangrijkste motief was van de verordeningen tegen de dronkenschap. Daarnaast was er tevens sprake van sociale en economische motieven: het tegengaan van geldverspilling en werkverwaarlozing, die het gevolg waren van alcoholisme en een aantasting inhielden van de stedelijke welvaartGa naar voetnoot8. Anderzijds hadden de overheden ook belang bij een hoog drankverbruik, gezien de belangrijke fiscale opbrengsten die hieruit voortvloeidenGa naar voetnoot9. Kennelijk is het overheidsoptreden inzake alcoholisme gericht geweest op het handhaven van rust en orde, waarbij voortdurend ernaar werd gestreefd - zij het zeker niet altijd even bewust - te voorkomen dat de welvaart werd aangetast. Echter het fiscale profijt mocht hierdoor niet afnemen. | |
Dronkenschap en de geestelijke overheidDe betrekkelijke terughoudendheid van de wereldlijke overheid in haar optreden tegen alcoholisme zonder meer is eenvoudig verklaarbaar: de handhaving van de tucht werd voor een belangrijk deel waargenomen door de kerk. In het algemeen waakte de kerk over allerlei buitensporigheden op godsdienstig en zedelijk gebied: schendingen van de zondagheiliging, luidruchtige festiviteiten, kermissen, danspartijen, toneelvoorstellingen, kansspelen, ontucht, etc. Aan deze opsomming, die bepaald niet compleet is, kunnen we ook de dronkenschap toevoegenGa naar voetnoot10. In woord en daad (resp.Gola, gulsigheyt, uit: Cesare Ripa, Iconologia, of uytbeeldingen des verstands (...). Uyt het Italiaens vertaelt door D.P. Pers. Amsterdam, D.P. Pers, 1644, p. 190. De lange hals memoreert de gulzigaard die wenste dat hij een hals had als een kraanvogel, ‘om alsoo de spijse langer te mogen smaecken, eer die in den buyck daelde’. De dikke buik geeft aan dat daar het hoogste goed van de gulzigaard gelegen is. Het kleed is roestkleurig als beeld van de verdwenen deugd. En zoals de roest het ijzer verteert, zo verteert de gulzigaard de middelen die hij behoorde te gebruiken voor zijn levensonderhoud. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, ex. 453 H 1).
| |
[pagina 38]
| |
in de prediking en in de handhaving van de discipline) bestreed de geestelijkheid deze duivelse zondeGa naar voetnoot11. Allereerst komen de preken aan de orde, waarin tegen drankzucht wordt gewaarschuwd; vervolgens gaan we in op de handhaving van de tucht door de kerk. | |
Preken tegen dronkenschapVooropgesteld dient te worden dat in de middeleeuwen de onmatigheid steeds tot de traditionele thema's van de rooms-katholieke prediking heeft behoordGa naar voetnoot12, terwijl hierin onder de gereformeerde kerk geen wezenlijke verandering plaatsvond. Owst (1961) constateert in zijn studie over de relatie tussen de 14de-eeuwse Engelstalige literatuur en de toenmalige Engelse preektraditieGa naar voetnoot13, dat de dwaasheden van de dronkaard zowel belachelijk worden gemaakt, alsook tragisch worden voorgesteldGa naar voetnoot14. In deze preken worden de toehoorders erop gewezen dat de mens door dronkenschap zijn deugdzaamheid vernietigt en dat hij lichamelijk en geestelijk aftakelt, waardoor hij zijn dood versneltGa naar voetnoot15. Voorts horen we dat de dronkaard niet alleen zichzelf en zijn gezin naar de afgrond helpt en zijn eigen goede naam aantast, maar bovendien de hele natie zowel materieel als geestelijk schade berokkentGa naar voetnoot16: ‘In the literature of the medieval English pulpit, the tavern and the ale-house, apart from the acknowledged fact that they are the occasion of much gluttony and drunkenness in the ordinary way, stand for a very definite menace to the common weal.’Ga naar voetnoot17 Het typisch zondige karakter van de dronkenschap blijkt uit het feit dat kroegen in deze preken vaak worden voorgesteld als duivelsoordenGa naar voetnoot18. Moser-Rath (1964) behandelt in haar studie over de 17de-eeuwse preek-in-verhaalvorm onder meer de zg. ‘exempel-preken’ (religieus-moralistische vertellingen, waarin de toehoorder een geval wordt gepresenteerd waaruit hij een zekere lering kan trekken) en constateert dat ook in dit type preken het thema van de dronkaard aan de orde komtGa naar voetnoot19. Hoewel de gegevens over de prediking in ons land betrekkelijk schaars zijnGa naar voetnoot20, weet Evenhuis (1967) in zijn studie over de Amsterdamse Hervormde Kerk in de Gouden Eeuw te melden dat ook daar gepreekt werd tegen de zg. volkszondenGa naar voetnoot21, waartoe ongetwijfeld de drankzucht behoord zal hebben. Bij wijze van voorbeeld citeren we tenslotte enkele frag- | |
[pagina 39]
| |
menten uit een in 1566 uit het Latijn vertaalde preekbundel: ‘De Schriftuere straft gulsicheyt, swelgerie, ende voornemelic dronckenschap. Want wt dronckenschap, coemt oneyndelicke veel boosheyts ende quaets, ware siecten, armoede ende ellendicheyt (...). Want dewijle de dronckenschap nu te onsen tijde by na onder allerley menschen, de overhandt heeft, so gevoelen wy dagelicx, dat quaet daer mede de Heere by Esaiam de droncken menschen ghedreycht heeft Cap 5. ende 28. Ende het is seer te vreesen, dat de dach des Heeren vele dronckighe menschen vinden sal, tot haer verderf. Daerom wie ooren heeft om te hooren, die hoore.’Ga naar voetnoot22 Naar alle waarschijnlijkheid zijn dergelijke woorden representatief voor de traditie van preken tegen de dronkenschap, waarin de gelovigen gedurende vele eeuwen de zondigheid en schadelijkheid van overmatig drankgebruik voor ogen werd gehouden. | |
De kerkelijke disciplineHet handhaven van de tucht werd in de Hervormde Kerk uitgeoefend door de kerkeraad en de zaken die hij behandelde, betroffen het huwelijk en het gezin, problemen tussen meester en knecht, zakelijke aangelegenheden, laster, diefstal, dronkenschap en andere ongeregeldheden: ‘(...) anything that brought the community as a whole into disrepute or made for trouble between individual members’Ga naar voetnoot23. Evenhuis (1967) heeft uit de notulen van de Amsterdamse kerkeraadsvergaderingen kunnen afleiden dat zij wekelijks 3 à 4 censuurgevallen te behandelen had; een aantal van 10 tot 12 was geen uitzonderingGa naar voetnoot24. Als zonden algemeen aanstoot hadden gegeven, moest de persoon in kwestie verschijnen voor de raad, die hem tot betering van zijn leven maande. Bij oprecht berouw werd de zondaar weer opgenomen in de gemeente; als dit niet het geval was werd hem het Avondmaal ontzegd en zijn geval, zonder vermelding van de naam van de betrokkene, aan de gemeente bekend gemaakt. Als dit niet tot resultaat leidde, volgde een tweede afkondiging, nu mèt het noemen van de naam. Indien dit ook niet hielp, werd de zondaar in de kerkelijke ban gedaanGa naar voetnoot25. Kennelijk had de kerkeraad het nogal druk met dronkenschapsgevallen, te oordelen naar de woorden van Evenhuis (1967): ‘Er is niet vaak een vergadering van de kerkeraad geweest, waarin het onderwerp niet aan de orde kwam’Ga naar voetnoot26. Het werd vooral zwaar aangerekend als men dronken was op zondag - vooral wanneer dan ook nog het Avondmaal werd gevierd -, op een bededag of in de kerk zelfGa naar voetnoot27. In het algemeen hield de kerkeraad zich niet zozeer bezig met de zg. ‘stille’ dronkenschap, maar vooral met de uitingen van dronkenschap, waardoor de Kerk als geheel in diskrediet werd gebrachtGa naar voetnoot28. Ook deden de kerkeraden hun best om dronkenschap e.d. te voorkomen, door bv. toezicht te houden op het nakomen van de verplichte sluitingstijden door de herberghoudende congregatieledenGa naar voetnoot29. De conclusie die we aan het voorgaande kunnen verbinden | |
[pagina 40]
| |
is dat het in de 17de eeuw de taak van de geestelijke overheden was om zorg te dragen voor het handhaven van de fatsoensnormen, waaronder ook de matigheid. In woord en daad streden zij tegen allerlei gedragingen die deze normen overschreden, zoals overmatig drankgebruik. De wereldlijke overheid belastte zich slechts met bestraffen - en in zekere mate voorkomen - van criminaliteit ten gevolge van dronkenschap. De kerk daarentegen richtte haar optreden veeleer op het verschijnsel als zodanig, waarbij de nadruk weliswaar ligt op de dronkenschapsgevallen waarmee de goede naam van de kerk in het geding raakte. | |
Samenwerking tussen wereldlijke en geestelijke overheidDe Kerk was ervan overtuigd dat een zich christelijk noemende regering haar de nodige dwangmiddelen kon en moest geven om aan de kerkelijke tuchtmaatregelen meer gezag en politiek effect te verlenen. Daartoe wendden de synoden zich altijd weer tot de overheden met het verzoek strenge plakkaten en ordonnanties uit te vaardigen. In het algemeen waren de overheden hiertoe wel bereid, maar niet van harte, gezien de traagheid waarmee allen, die met de uitvoering van de wetten belast waren, tot de tenuitvoerlegging overgingen. Tot dergelijke bepalingen behoorde het verbod van staatswege aan herbergiers en tappers om tijdens de godsdienstoefeningen te tappen, dat in alle Nederlandse ordonnanties voorkomtGa naar voetnoot30. In de regel waren dergelijke plakkaten tegen deze vorm van zondagschending echter een dode letterGa naar voetnoot31. Het resultaat van een en ander was dat iedereen in de Republiek vrij was om zijn leven zo in te richten als hij dat wenste, tenzij hij daarbij verviel tot wat algemeen als misdadig werd veroordeeldGa naar voetnoot32. Omgekeerd heeft de wereldlijke overheid zich nooit ingelaten met de door de kerk uitgevoerde strafmaatregelenGa naar voetnoot33, zodat we kunnen stellen dat de kerk in haar activiteiten om het drankmisbruik terug te dringen slechts in theorie gesteund werd door de wereldlijke overheden, terwijl zij in de praktijk vrijwel geheel alleen deze taak uitoefende. Voegen we hierbij dat de kerk de macht bezat om de leefwijze van uitsluitend haar eigen lidmaten - die een minderheid van de bevolking vormden - te verbeterenGa naar voetnoot34, dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het optreden van de officiële instituten in de 17de eeuw tegen het drankmisbruik slechts in geringe mate zal hebben bijgedragen tot het terugdringen van het alcoholisme. |
|