Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
(1971)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
schouderen totter aerde toe, geciert met kostelijcke gesteenten. De Tragedie of het Treurspel wort met swarte kleederen afgemaelt, om dat dit kleed treurigh en swaermoedigh is, oock bequaem in dese slagh van Poësie of Dichten, niet anders in sich begrijpende als ellende en ondergangh der Princen, met een geweldige en wreede dood, 't welck door de bloedige Poignaert vertoont wort. En wierde dese maniere van dichten, van d'Oude, om veele reedenen, gevonden, doch insonderheyt om de gemoederen der Burgeren te verlustigen en te verstercken, diewelcke souden mogen dencken, door 't goed vertrouwen datse van sich selve hebben, dat zy oock souden mogen komen totte Tyrannye en totte Regeeringe van andere Menschen: Soo hebben zy dan door de Treurspeelen alle hope van een goede uytkomst wegh genomen, door het voorbeeld van anderer luyden dood en ongeluck, diewelcke tot dese wreedheyt gekomen zijnde, haer selven seer groote ellende, over den hals hebben gehaelt. Waer uyt dan beslooten wort, dat het seet goed is sich te vernoegen met een eerlijcke staet, en sonder andere groote pracht vrolijck te leven, en dat met die kleyne middelen, die de krancke Fortune, den slechten Burgeren, heeft verleent. Zy leert oock den Princen en Heeren, datse soo geweldigh met den voortgangh van haere grootsheyt en trotsigheyt, niet sullen doordringen, tot schaede der Burgeren, op datse niet souden gedencken, dat al haer geluck, jae lijf en leven niet soude staen in de handen van zijne slechte onderdaenen. De bebloede Poignaert vertoont, dat niet slechtlijck de dood, maer de geweldige dood en d'ondergang van onrechtveerdige Princen, zijn het ontwerp van de Tragedie of het Treurspel. En alhoewel Aristoteles, in zijne Dichtkonst, seyt, datter Treurspeelen konnen zijn, sonder overkominge van de dood of stortinge van bloed: soo is 't boven dit, nochtans beter, in dees voorval, de maniere van de Poëten te volgen, die dieselve van tijd tot tijd toe, aldus gemaeckt hebben, als de geboden en stellingen van een Philosooph, hoe geleert die oock magh wesen. De brooskens wierden van de Princen gedragen, om haere uytmuntentheyt aen 't volck te vertoonen, en aen de gemeene slagh van Mannen: En daerom wierden dese vertoonders ingevoert, tot navolginge van dieselve geschoende, en met dese schoenen dieder Cothurni wierden geheeten: Om uyt te drucken dat dese slagh van dichten moet hebben, dappere en deftige manieren van spreecken en voorstellen, die niet te slecht noch al te gemeen zijn. Daer seght Horatius:
Wie datter slechte verssen dicht,
Die zijn in 't Treurspel al te licht.
|
|