Beatitudine Terza. De derde Saligheyt.
Saligh zijnse die daer treuren, want sy sullen vertroost werden. En dit brenght ons tot traenen over onse en onses Evennaesiens sonden, en dat mede over onses en een 's anders ellendigheyt.
Een knielend Maeghdeken met gevouwen handen, jammerende seer overvloedigh, voerende dese spreucke Augustini, de tegenwoordige droefheyt baert eeuwige blijdschap.
Het klagen, gelijckmen 't gemeenlijck neemt, is een mishagen, datmen uyt Liefde kan hebben, soo wel van zijn eygen, als van eens anders droef heyt en ellende. En hierom is 't een Maeghdeken, als minst misdaen hebbende, afgemaelt. En daer is geen twijfel aen, of men kan lichtlijck, door teyckens die noodigh zijn, of met woorden het ontwerp van dese saligheyt uytdrucken, die door de spreucke beteyckent wort, te weten, dat de belooninge van dese maniere van treurigheyt, sal wesen een eeuwige blijdschap in 't andere leven.
Datse geknielt en met gevouwen handen sit, vertoont dat dese treurigheyt en smerte uyt een Godsdienstige en Godsalige oorsake heerkomt, alsoo, datse een werck van de waere Deughd magh geseyt worden, niet als de traenen van Heraclitus, die voortquaemen uyt eersucht en begeerte, om de alderwijste en waerdighste van alle andere te schijnen.