Furore Poetico. Poëtische drift of geest.
Een Ionghman levendigh van verwe en root, met vleugels aen 't hoofd, en met Lauwer gekroont, zijnde met veyl of klimops-blaederen omgort, staende vaerdigh om te schrijven, hebbende 't hoofd ten Hemel gekeert.
De vleugels bedieden de vaerdigheyt en snelheyt van het Poëtisch verstand, dat sich met om laegh, maer om hoogh geeft, seer adelijck met sich voerende den roem of het goed geruchte der Menschen, dat sich altijd groen en schoon voor veele eeuwen vertoont, gelijck sich oock de Laurier en klimop lange groen behouden.
Levendigh en root wort hy gemaeckt, overmits de Poëtische drift, eene overvloet van wackerheyt der geesten is, diewelcke de ziele verrijckt van getaelen, en wonderlijcke vindingen, die onmogelijck schijnen, datmen die alleene kan hebben, door de gaeve der Natuyre, maer worden als sonderlinge gaeven geacht, die door een uytnemende gunste van den Hemel worden geschoncken. En Plato seyt, dat de gemoederen der Poëten door eene Godlijcke drift worden beweegt, door de welcke zy dickwijls in haere geest, beeldenissen van bovennatuyrlijcke dingen begrijpen, diewelcke daer nae van haer op 't papier gestelt en herlesen zijnde, nauwlijx worden verstaen of gekent. Derhalven worden de Poëten by de Heydenen, door een onde gewoonte, Heyligen genaemt, en een Hemels geslacht, Soonen van Iupiter, uytleggers van de Sangh-Goddinnen, en Priesters van Apollo. En door 't schrijven wordt vertoont, dat dese geest gebooren wordt door veel oeffeningen, en dat de Natuyre niet genoegh is, ten zy dieselve door de konst worde geholpen en onderstut. Daerom seyt Horatius:
Segh vvaerom ick die kan noch vveet,
Den naem moet dragen van Poeet?
Siende op 't werck van de konst, om dat hy niet kan, en door de Natuyre, op 't verstand, dat niet weet.