Humilta. Ootmoedigheyt, Nedrigheyt.
Een Vrouwe in 't aschgrau gekleet, mette armen kruyslinghs voor de borst, houdende in eene van de handen een bal, met een doeck om den hals, sal het hoofd ter aerden zijn gebogen, hebbende onder haer rechter voet een gouden kroone.
Dit zijn alle teyckenen van de inwendige kennisse, en van de Nederigheyt van de eygen verdienste, waer in voornaemlijck dese Deughd bestaet, waer van Augustinus handelt, seggende: De Nedrigheyt of Ootmoedigheyt door het aenschouwen van de kennisse zijns selfs, en van zijn eygen aert, is een buyginge van een vrywilligh gemoed tot zijnen Schepper.
De balle kan men seggen dat een teycken is van de Ootmoedigheyt, want hoe dieselve harder op de aerde geworpen wort, hoe die sich te meer om hoogh geeft. Daerom seght St. Lucas: Wie sich verneedert, die sal verhooght werden.
Het houden van de goude kroone onder haere voeten, bediet dat de Ootmoedigheit de Hoogheyt en de Rijckdoom niet acht, en alsoo doet de Rijckdoom haer weder, gelijck Bernardus seyt, wanneer hy van de trappen der Nedrigheyt handelt: en tot