Thalia. Vreughde-sangh.
Een Maeghdeken van vrolijck en dertel opsicht, dat op 't hoofd een krans van klimop sal hebben, en in de slincker hand een belachlijcke grins, met socken aen haere voeten.
Dese Musa wort de Comedie of het Kamerspel toegevoeght, gelijck Virgilius seyt, en daerom staetse met een vrolijck en dertel aengesicht, als mede met de klimop, tot een teycken van voorrecht over de Comische, dat is Kamerspelige Dichtkonst.
Het belachlijcke Momaensicht, bediet de vertooninge van het lachelijck voorstel, als zijnde het eygen werck van de Comedie.
De socken, wesende als schoenen die de oude Kamerspeelders gebruyckten, verklaeren onse beeldnisse noch te meerder.