Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
(1971)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
Nae dat Aristoteles seght, is de Ieughd dees Ouder die van twintigh Iaeren begint tot vijf en dertig toe: in welcke tijd de Mensch verstand heeft, en alles nae de Deughd kan aenleggen: Maer door de frischeyt en hettigheyt des bloeds, is alle sijn lust nae dingen, die in de sinnen vallen: en oock werckt de Reeden niet in de Deughd, dan met groote tegenstand, 't zy door de begeerlijckheyt of door de treck van eere. Lichthertigh wort hy met de Dieren aen de syde geschildert, en met het bewijs van 't geld stroyen, om de besondere genegentheyt van den Iongelingh uyt te drucken: 't welck is om lichthertigh, een lief hebber van der Iagt, en een geldverquister te wesen: gelijck Horatius in sijne dichtkonst uytdruckt:
Hier met een Valck of Hond, daer met een paerd ter Iagt,
Lichthoofdigh, sonder raed, die 's Vaeders raed veracht:
Versmaeder van het goed, verquister en hoveerder,
Vol opgeblasen tocht, een slemper en verteerder.
De verscheydentheyt van verwen, bedieden de menighvuldige veranderingen van de gedachten en jeughdige voorstellingen: Daerom wort hy met een slechte bloemekrans, sonder vruchten, gekroont, om te vertoonen, dat de Iongelingen begeeriger zijn op de schoonheyt en den schijn, als op het noodige, en 't geene in der daed, goed is. |
|