Superbia. Hovaerdye.
Een schoone en hooghmoedige Vrouwe, seer adelijck in 't root gekleet, met goud gekroont en groote menichte van eedelgesteenten, houdende in de rechter hand een Pauw, en in de slincker hand een Spiegel, waer in zy siet, en haer selve spiegelt.
De Hovaerdye gelijck S. Bernardus seyt, is een ongeregelde genegentheyt van eygen hoogheyt, en daerom plagh dieselve meestendeel te heerschen in lichthertige en ongestadige Verstanden. En hier uyt komt het datse schoon, hooghmoedigh en rijcklijck gekleet wort.
Het spieglen vertoont dat sich de Hovaerdige schoon en lieflijck laet duncken, sich selve in dese gelucksaligheyt, die in hem is, lief kosende, waer door hy de stoutmoedigheyt in sich voed, sonder dat hy oyt sijne oogen die hem souden mogen moeylijck en verdrietigh maken, nae sijne onvolmaecktheyt wil keeren: Daerom wort hy de Pauw vergeleecken, diewelcke in sijne uytwendige veeren behagen scheppende, sich te groots hout, om in 't geselschap van andere Vogelen te verkeeren.
De kroone op de maniere als geseyt is, bediet, dat de Hovaerdige seer begeerigh is om over andere luyden te heerschen en te gebieden, en dat de Hovaerdye een Koninginne is, of gelijck Salomon seyt, een wortel van alle gebreken. En dat de Hovaerdye voornaemlijck onder de kroonen en hoogheden wort verberght en verkregen: waer van Lucifer een klaer voorbeeld is, diewelcke zijnde op de spitse van sijne gelucksaligheyt, valt in d'ellendige slavernye van de Hovaerdigheyt, gelijck Dante seght:
't Begin van d'eerste val was snoode hovaerdy,
Die ghy saeght hart gedruckt met 's Werrelts slaverny.
En 't spreeckwoort luyt: Wie hoogh klimt, valt leegh.
Het roode kleed geeft te verstaen, dat de Hovaerdye meest gevonden wort in cholerique of oplopende, en in sanguine of blygeestige luyden, diewelcke sich altijt groots houden, soeckende, dit gevoelen van haer selve met geweld staende te houden, en dat door de uytwendige vercierselen van haer lichaem.