Poesia. Dichtkonst.
Een seer schoone Maeghd in Hemels blau gekleet, waer op veele Sterren staen, wesende met Lauwer gekroont, vertoonende haer bloote borsten, die vol melck zijn, hebbende een seer bedachtsaem en blosend opsicht, rontom haer kan men drie gevlerckte kinderkens doen sweeven, waer van 't eene een Liere hout, 't ander een Fluyt, het derde een Trompet: En om het werck niet al te seer te stoppen, soo kanmen eenige van dese bovengeschreven instrumenten aen haere voeten leggen.
Poësie of Dichtkonst, is nae 't seggen van Plato, niet anders als een uytdruckinge van Godlijcke dingen, die in de gemoederen, door een yver en Godlijcke genade worden verweckt.
Iongh en schoon wort zy geschildert, om dat een yder Mensch, alhoewel hy plomp en bot is, door haere soetigheyt verheught, en door haere kracht wort getrocken.
Met Lauwer wortse gekroont, om dat dieselve altijd groen staet en voor den Hemelschen blixem onbevreest is. Want de Poësie of Dichtkonst maeckt den Mensch onsterflijck, en versekert hem van de sterflijckheyt des tijds, die anders alle dingen plagh in vergetenheyt te brengen.
Het kleed vol sterren bediet de Godlijckheyt, en door gelijckheyt van dieselve, wort geseyt, dat de Poëten haeren oorsprongh uyten Hemel hebben.
De borsten vol melck, bedieden de overvloedigheyt van de invallen en vindingen, diewelcke zijn het leven en de ziele van de Poësie of Dichtkonst.
Datse bloosende in 't aengesicht en vol gepeynsen is, bediet, dat een Poeet, sijn gemoed altijd vol heeft, van vliegende bewegingen, die daer in, den yver of drift gelijck is.
De drie kinderkens zijn de drie voornaemste manieren van dichten, te weeten de Pastoralia of Herderdichten, Lyrica of Lierdichten, Heroica of Heldendichten, diewelcke meer haeren oorsprongh, van de natuerlijcke bequaemheyt, als van de konst nemen, want men seyt, door een gemeen gevoelen, dat de Poëten geboren, en de Redenaers of Orateuren gemaeckt worden.
Veele jae ontallijcke dingen kondemen van de Poësie seggen, sonder van ons voornemen af te wijcken, maer nu weet gewis een yder kloeck geest, door de gestadige oefningen van de Academien en Hooge Schoolen, soo veele van dese konst, dat soo wy daer in wilden treden, wy de Sonne een fackel souden opsteken, indien wy 't selve pooghden te onderstaen, door de overvloedige getuyghnissen, die over al te vinden zijn. Waer over wy dese spreucke van den Prins der Romeynscher Welsprekentheyt, die hy aen 't huys van den Athenienschen Redenaer Isocrates gaf, tot lof van de geleerde Huysen, hier by wel mogen voegen, dat het huys van Isocrates was als een seeckere Schoole en winckel van de Welsprekentheyt.