oock het midden met haer over een komen. 't Selve bevestight oock Plato, van het eenigh Begin aller dingen, alwaer hy seyt, de deelen van yeders bepaelinge zijn, het Begin, Midden, en 't Eynde. En ten laesten bediet het oock het eerste Begin, en het geheele A L, waer uyt alle dingen zijn gevloeyt, 't welck niet anders is als God, wesende dieselve het waerachtige en eenige Begin, van dewelcke, en door de welcke, alle de natuerlijcke lichaemen haeren oorsprongh hebben: en hy is niet alleene de eygene oorsproncklijcke, algemeene, werckende, bewegende, en voornaemste oorsaecke en voorbeeld, maer oock het algemeene laeste en uyterste eynde van alle dingen, die daer geschaepen zijn.
De inwendige beginselen van de natuerlijcke dingen, zijn verscheyden, eenige die het natuerlijcke lichaem toestellen, en daerom blijven die in 't selve lichaem: en dese zijn twee, de stoffe en de forme of gedaente. Het ander beginsel, 't welck dient totte herstellinge of veranderinge, is de natuerlijcke beroovinge, die niet anders is als een ydelheyt of holligheyt, of gebreck van de form in 't onderwerp, ofte de stoffe die deselve form of gedaente kan aennemen. En dit zijn de beginselen nae Aristotelis seggen in sijne Physica; stellende dese bepaelinge in den 22 text. De beginselen worden uyt andere dingen niet gemaeckt, noch uyt geen van beyden, maer uyt dese komen alle dingen voort. 't Welck oock Cicero in sijne Tusculaensche vraegen seyt: daer is geen oorsprongh des begins, want uyt het begin komen alle dingen voort.
En Plato in de bovengestelde plaetse bevestight het selve, seggende, 't eerste van alle dingen, is het begin, van een en van alle dingen, maer nae het begin geschieden alle dingen totten eynde toe: Waer over men kan seggen, dat het Begin het allereedelste deel is aller dingen, sulx dat het geene, 't welck geen Begin heeft, oock geen eynde kan hebben, waer over oock niet sonder reden van Plato gepresen is het goede begin, van de dingen: seggende, het Begin is de helste van het werck, en daerom seytmen voor een spreeckwoort, die wel heeft begonnen, heeft half gedaen, en die wel heeft begonnen, die prijsen wy al te saemen: maet my dunckt dat het begin meer is als het halve werck, en dat het Begin noyt van yemant genoegh is gepresen geweest.
De Poëet seyt mede:
Dimidium facti qui bene cepit habet.
Hy heeft soo veel als half gedaen,
Die wel heeft gevangen aen.
Maer om het beeld te verklaeren, segh ick, dat de heldere en klaerblinckende straele bediet, de oneyndlijcke macht Godes, waer van alle dingen haer wesen, kracht en werckinge hebben, overmits hy in alle dingen, de eerste wercker is, werckende krachtiger als alle de andere oorsaecken, wesende selve de eerste oorsaecke, waer van alle de andere oorsaecken haeren oorsprongh hebben, soo wel de tweede als de derde: en alle dingen die gevonden worden, sijn het werck sijnder handen: En of schoon alle dingen van hem voortkomen, en hy in der daet geen gemeenschap heeft met dieselve, soo heeft nochtans dese God sich vergeleken by het licht, seggende, Ick ben het licht des werelts: 't welck, soo wy wel willen overwegen, sullen wy bevinden, dat, gelijck de Sonne ses trappen heeft, die door ordre geschickt zijn, alsoo heeft oock God ses prerogativen of voorrechten, diewelcke met dieselve Sonne wel over een komen: het eerste van de Sonne, is haer wesen; het tweede is het licht, inwendigh en wesentlijck; het derde is het licht dat van de Sonne voortkomt; het vierde is de glants die het licht naevolght; het vijfde is de hitte, die door de glants ontsteecken is; het seste is, de voortteelinge van de hitte, die met den vlam vereenight is, en alsoo brenght de glants door de hitte voort, alle lichaemlijcke dingen. Maer alle dese dingen zijn noch met meerder kracht en met een onuytspreeckelijcker wonder in God: want d'eerste trap past op de Eenheyt; de tweede op de goedheyt; de derde op een seeckere Godlijcke sin, als een licht van een licht heervloeyende, het welck in sich bevat (om soo te seggen) Ideen of eerste voorbeeldingen van verscheyden gedaenten, niet anders, als van een licht, door een straele, veele straelen lichts voort komen.
Nae dese voorgebeelde werelt, volght ten vierden de ziele van dese lichaemlijcke werelt, de reedelijcke werelt, die eerst geteelt is van de verstandelijcke werelt, gelijck de glans van 't licht. Ten vijfden, soo volgt de natuere van alle dingen, te weten, de