Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijPsal. 105. Een yder moet tot desen tijden.
VVEl op mijn ziele wilt doch mercken,
Op Godes wonderlijcke wercken,
Op sijnen zegen, die hy doet,
Den Menschen, tot haer overvloet.
Dus wilt hem een danck-offer vlam,
Ontsteecken, die van herten quam.
2. Volght Iacobs spoor, die sijn weldaden,
En zegen, hem door Godts genade,
Soo mildelijck, uyt niet, verleent:
Dus danckbaerlijck met Godt vereent.
Soo dat hy yder Mensch geeft stof,
Tot een volmaeckt en danckbaer lof.
3. Ick ben, sey hy, o God! te snoode,
Noch soo veel zegens niet van noode:
Als ghy aen uwen knecht bewijst,
Die u van ziel en herten prijst:
| |
[pagina 21]
| |
V trouw en u barmhertigheydt,
Die ghy my slechte Man' bereydt.
4. Wat was ick, als ick most verlaten,
Mijns Vaders huys? gaen mijnder straten?
Wat waer ick als ick by mijn Oom,
Hem dienen most in vrees en schroom?
En drijven met dees Harder staf,
Sijn Vee en Schaepkens op en af?
5. Met desen staf ben ick getreden,
Van mijnen Vader, slecht in kleden,
Met desen staf, was ick gelaen,
Als ick tradt over den Jordaen:
En dese staf was al mijn goedt,
Mijn Rijckdom en mijn overvloedt.
6. Ach Heer! nu sie ick uwen zegen,
Twee Heyren heb ick nu verkregen,
In plaets van desen dorren staf:
Een zegen die my God dus gaf,
Een zegen, hondertvout gelaen,
Als druppels op den velde staen.
7. Hoe hebdy my nae soo veel lijden,
Door uwe weldaed doen verblijden?
Ghy hebt my nae veel slaverny,
Gemaeckt nu slaveloos en vry:
Dat ick met vee en Huysgesin,
Door u verkrijgh dit groot gewin.
‘8. Indien elck Mensch wou overwegen,
‘De goetheydt Godts en sijnen zegen,
‘Die hy een yder heeft bescheert:
‘Hy bleef in sijne ziel verneert,
‘En danckte Godt in sijn gemoedt,
‘Voor alle weldaedt die hy doet.
‘9. Maer wy misbruycken Godes gaven:
‘En sijn gelijck ondanckb're slaven,
‘Die uyte slaverny verlost,
‘Eerst moeten wroeten om de kost:
‘Maer nu ons Godt gezegent heeft,
‘Een yder trots en prachtigh leeft.
|
|