Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: O schoonste Herderinne.
WIlt ghy Vriendschap plegen, uyt een redelijck gemoedt,
Soo let eens ter deegen, wat de ware Vriendschap doet.
Vriendschap maeckt een vast verbant.
En een onverbreecklijck pand.
2. Vriendschap moet steets bloeyen, soo in Vorst als Somer tijdt,
En in onspoet groeyen, tegen alle haet en nijt.
Vriendschap toont sich altijdt bly,
Soo van verre als nae by.
3. Sy kleeft in het herte, schoon sy ver gescheyden is,
't Zy in vreughd' of smerte, en in rouw en droeffenis,
Vriendschap toont haer altijdt bloot,
't Zy in leven of in doot.
4. Vriendschap is goedaerdigh, die steets op het weldoen siet,
Om te helpen vaerdigh, schoon sy 's anders niet geniet.
Vriendschap toont een open hert,
Die met deughd vergolden wert.
5. Sy weeght de gebreecken, op de schael van reedlijckheyt,
Tot een oprecht teecken, van haer liefd' en billickheyt.
VVie dat ware Liefde toont,
Oock sijns Vriends gebreck verschoont.
6. Hebt ghy deughd verkregen, toont die weder aen u Vriend,
En laet noyt verlegen, schoon dat hy 't niet heeft verdient.
Vriendschap toont een bly gelaet,
VVaer sy keert of heene gaet.
7. Sy is als de roosen, aengenaem van reuck en geur,
Dieder altijdt bloosen, want sy dringht de herten deur:
| |
[pagina 159]
| |
Vriendschap moet in vreughd en pijn,
Met de wil' vereenight zijn.
8. Maer geveynsde Vrienden, vliegen wegh als 't lichte kaf,
En zijn als de winden, dieder waeyen op en af,
Even als de mist verdwijnt,
Als de Sonne daer op schijnt.
9. Sy is reyn van binnen, onbesmet en sonder gal,
Die haer suyvre sinnen, reyn en kuys behouden sal.
Vriendschap soeckt geen eygen baet,
Door bedrogh noch snood verraet.
10. Wie so eedlen kroont, hier kan drucken om sijn hoofd,
Magh wel staen ten toone, want sy 's werrelts glans verdooft,
Herten die de Liefde voedt,
Zijn in als gelijck van moet.
11. Hebt ghy een verkregen, die u heyl' en beste weet,
Hout dat voor een zeegen, als een schoon beperrelt kleet,
VVant een trouw inborstigh hert,
Selden hier gevonden wert.
12. Doch de ware Vriendschap, die bestaet in God alleen,
En in ware kindschap, die met God is een en een.
Vriendschap op Gods grond geheyt,
Duyrt tot in der eeuwigheyt.
Siet de Musijck-nooten voor, fol. 87.
ZEno Citticus gevraeght zijnde, wat inder daet een vriend was? Antwoorde, Een tweede ick. Plutarchus seyde: Gelijck de Musijck bestaet uyt verscheyden soo grove als scherpe geluyden, door de reeden alsoo geschickt, soo bestaet oock de vriendschap van gelijcken. Salustius seydt: Eenderley te wenschen, eenerley te haten, eenerley te vreesen, bint de Menschen by een: doch dit is onder den goeden vriendschap, maer onder den quaden, is 't geveynstheyt. Wy noemen dit vriendschap, seydt Aristoteles, vvaer oprechte vveder-liefde is. Seneca seyde, dat Hecaton sprack, Ick sal u de vriendschaps-konst vertoonen, sonder medicijnen, sonder kruyden, en sonder eenige toover-dichten: Soo | |
[pagina 160]
| |
ghy wilt bemint zijn, bemint dan oock. Salomon seydt in sijne Spreucken, 17: 9. Wie de overtredinge bedeckt, die soeckt vriendschap. Vers. 17. Een vriend heeft altijdt lief, en wort in der noot, als een Broeder gebooren. Syrach seydt 6: 14. Een getrouw vriend is een stercke vastigheyt, wie die heeft, heeft een groote schat. |
|