Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
Stemme: Fredrick Hendrick, &c. Of, Baise moy ma Ianneton. Siet de Musijck-nooten in Bellerophon, Fol. 123.
WIe de gulde middelmaet,
Kan in eeren houden,
En die niet op hooge staet,
Sich te seer vertroude,
Maer was in het sijn te vreen,
Danckte God voor al het geen,
Dat hy hem bescheerde,
En uyt gonst vereerde.
2. Dees is vry van 's werrelts lust,
Die het hert beroerde,
Want hy soeckt de soete rust,
Die hem noyt vervoerde:
Hy past niet op 't dertel Hof,
Noch in armoe traegh en slof,
Sijne Ziel te plagen,
En sijn vleesch te knagen.
3. Hy weet dat de Blixem knelt,
Eerst de hooge bergen,
Dat sy toorens neder velt,
Die den Hemel tergen,
En de steyle Pijn lijt last,
Als de storm haer overrast,
Want de hooge boomen,
Hebben meest te schroomen.
4. Wel geluckigh is de Man,
Die sich stil kan dragen,
Die 't al siet van verre an,
Sonder rouw of klagen,
Hoe dees hooge trotse staet,
Door den hooghmoet t' onder-gaet,
En hoe 't matigh leven,
Hem de rust kan geven.
5. Dies hy d'armoe vreest te recht,
Die vaeck leyt ten quade,
| |
[pagina 125]
| |
Schoon dat hooghmoet hem bedacht,
Hy blijft anbeladen:
Hy past niet op hooge schijn,
Wil oock niet verschoven zijn,
Want hy soeckt geen grooten,
Om te zijn verstooten.
6. Maer de middelbare stant,
Acht hy voor hem veyligh,
Om gerust in Stadt of Landt,
God te dienen heyligh:
Hy weet dat het minste quaed,
Is in middelbare staet;
Dies wil hy sijn leven,
Tot de rust begeven.
7. Noch gebiet noch Koninghs pracht,
Kan sijn hert bekooren,
Hy slaet op sich selve acht,
Noch behoeft te hooren,
Groot verwijt van heerschappy,
Want hy leeft gerust en vry,
Noch hy vreest geen woeden,
Van de snoo gemoeden.
8. Wel Onsaligh is de Mensch,
Die wil hooghmoet volgen,
Schoon dat hy verkrijght sijn wensch,
Noch blijft hy verbolgen.
Maer wie in sijn' palen blijft,
't Hof en al de pracht verdrijft,
Dies leeft vry en rustigh,
Matigh en wellustigh.
LIpsius seydt in sijne Handleydinge totte Wijsheyt: Dese is, in 't kort te seggen, de volmaeckte vryheyt, dat men geene Mensche vreest, noch oock het geluck; dat men oock niet schandighs begeere, noch al te veele goeden, maer dat men over sich selve de meeste macht hebbe. Hy is vry, seydt Epictetus, dieder leeft als hy begeert, die men niet behoeft te dwinghen noch te gebieden. Dionysius verhalende de versen van Sophocles, daer hy seydt, Soo sich yemandt onder eens tyrannen dack begeeft, die is een slave, schoon hy daer als een vrye is gekomen. Daer Aristippus op het laetste | |
[pagina 126]
| |
antvvoorde, Hy kan geen slave zijn, soo hy daer als een vrye is gekomen. Want seyde hy, Dese is niet te vecht vry, ten zy hy te vooren sijn gemoedt van de vreese en hoope door de wijsheyt, heeft ontledight. |
|