Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: Hoe schoon licht ons de Morgen-ster.
AL eer men voor een sober loon,
Verkrijgen kan de eere kroon,
Wat moet een Krijghsman lijden?
Van honger, ongemack en vorst,
Jae wonden, slagen, hett' en dorst,
En tot den bloede strijden?
Al eer, hem d'eer,
Voor sijn slaven, en sijn draven,
Wert gegeven.
Hoe suyr valt den Mensch sijn leven?
2. Wat moet een Schipper op de Zee,
Al lijden op een schorre ree,
Eer hy raeckt in de haven?
Hy moet door bancken, klip en sand,
Door storm, en schip-breuck op het strand,
In veel' ellende slaven:
Eer hy, komt bly,
Door de baren, heen gevaren,
En te Lande:
Eer hy 't schip verlost van 't stranden.
3. Wat moet een Christen al uyt-staen,
Die vroom wil door de werrelt gaen,
| |
[pagina 31]
| |
En nae den Hemel streven?
Hy moet sijn vleesch en 's werrelts lust,
Betemmen, en door veel onrust,
Sich God gantsch overgeven,
Waer van, hy dan,
Nae dit lijden, sal verblijden,
En door hoope,
Nae sijn rust en vreughde loopen.
4. Hem is de kroone in-gelijft,
Die tot den eynd volstandigh blijft,
Want hy sal die verwerven:
Hy sal in sijnes Vaders throon,
Aenhooren steets der Englen toon,
En alle vreughde erven.
Dees kroon, en 't loon,
Sal God geven, nae dit leven,
Met verblijden,
Die voor hem volstandigh lijden.
5. Hier meed' heeft Paulus sich verheughd,
Als hy sijn kamp met groote vreughd,
Had tot den eynd vol-streden:
Sijn loop volbracht, 't geloof gesont,
Behouden tot der laetster stont,
En God daerom gebeden:
Dies hy, riep vry,
Nu dees kroone, my soo schoone,
Is gegeven,
Wacht ick die in 't eeuwigh leven.
6. Wy moeten dan in kruys en pijn,
Oock tot het eynd volstandigh zijn,
En in geen noot beswijcken;
Maer kampen eenen goeden kamp,
En strijden tegen 's werrelts ramp,
En niet van God afwijcken:
Wie wint, die vint,
Veel kleynooden, die de snooden,
Niet genieten.
Want hy drinckt uyt 's Hemels vlieten.
7. Indien de Mensch om sober loon,
Om een verganckelijcke kroon,
Soo veele moet verdragen;
| |
[pagina 32]
| |
Hoe soude dan een Christen Mensch,
Die siet op een veel hooger wensch,
Geen beter kroon nae-jagen?
Een loon, een kroon,
Die sal duyren, t'aller uyren,
En steets bloeyen,
Laet ons u genae toe-vloeyen.
Siet de Musijck-noten in de Bellerophon, Fol. 37. |
|