Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStem: Blijdschap van my vlied, &c.
KOnincklijcke roem, ach! most ghy hier sneven.
Princelijcke bloem! in u jonge leven?
Ach! dat u de dood, met sijn felle tanden,
In dees bittre nood, most soo hart aenranden!
Ach! wat droever lot, sent de goede Godt,
In een hoogh-gebooren Vorst:
Ach! wat banger wee, weckt de dolle zee,
In een Koninghlijcke borst:
Die na soo veel rampen, noch heeft moeten kampen,
Als de storm hem over-viel.
Ach! bedroefde tranen, 'k wil den wegh nu banen,
Dat ick voor mijn Vader kniel.
O ghy groote Heer! wie sal hier niet mercken,
Dat wy leggen neer, voor u wonder-wercken:
Dat wy zijn als stof, door den windt gedreven,
En een ydel lof, datter schijnt verheven:
| |
[pagina 173]
| |
Al de hooghe staet, al de toeverlaet,
Al de grootsheydt van den Mensch,
Al de vaste hoop, van des Werrelds loop,
Al 't verlangen van den wensch,
Is als roock verdweenen, en mijn glants met eenen,
Van haer luyster is verdooft:
Vyt mijn groote Rijcken, heb ick moeten wijcken,
En de Croone van mijn hoofd.
3 Laes! ick sach met smert, mijnen Fredrick karmen,
Als mijn edel hart, borst van groot ontfarmen:
Als ick hem sach staen, mette doodt te strijden,
Hoe was ick belaen, in sijn bitter lijden!
O mijn waerde Soon: ghy ontfanght de kroon,
Van een onvergancklijck Rijck:
Daer ghy vry van sorgh, reyst naer 's Hemels borgh,
Vyt dees vuyle aerdsche slijck.
Ach hertz-lieve Vader! ach riep hy! komt nader!
Eer de doodt my overlast:
Och wat harde vloeden! Druckten ons gemoeden:
Daer mee stierf hy aen den mast.
4 Dus o groote Godt: neem ick aen 't kastijden,
't Opgeleyde lot, draegh ick met verblijden:
Nae een bitter roet, komt weer soet vermaken,
Dies mijn trouw gemoed, op u hulp sal waken.
Ghy besoeckt u kindt, dat ghy meest bemind,
En u roed is hem gesont.
Die nu leyt verneert, ghy in haest vereert,
En verhooght hem uytten grond.
Leert my Heer gewennen, mijne zwackheyd kennen,
Dat ick op u gunste sie:
Op dat ick magh singen, Heer! in alle dingen,
Uwen Heyl'gen will' geschie.
|
|