Mijn tegenstem(1975)–Hugues C. Pernath– Auteursrechtelijk beschermdGedichten 1966-1973 Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De twijfelende wellust Zoek niet buiten mij, want om mijn lichaam te vinden Is het voldoende mij te roepen. Zonder voorkeur zal ik naar je komen Alles regelend, overeenkomstig 5[regelnummer] Naar wat ik van jou weet: de verbeelding En over deze wereld een eeuwigheid die ik niet ken. Zonder schaduw zal ik naast je liggen Want rillend in mij zal je zoeken naar de verrukking Van de eenzaamheid. Ik ben jouw rustplaats, 10[regelnummer] Voor liefde en haat de enige schim. Je zal mij zoeken, de hele helse aarde En niets zal jou verstoren, niets zal jou verschrikken Want alles gaat voorbij en je ziet honderd tuinen. [pagina 67] [p. 67] Wie mijn lippen likt, liefkoost het leven 15[regelnummer] En zoals ik nu aan dingen denk die dwaas zijn Vergeet ik straks de lijfgeur van de vrouw, Haar hijgen en de grauwe plooien van haar huid Onder het breken van mijn verdrogend schuim. Zij realiseerde zich: roede, roem en rouw 20[regelnummer] Het zwijgen van de verslagene of de kreet Van een droefheid genoeg aanschouwd. Haar oogst drijft verteerd, met vruchteloze parels Over het chroom van een roze badkamercel. Heb geduld, ik begreep jouw woorden, 25[regelnummer] Men noemde mij een dwaas, een zwerver, een nar, Allen duldden mij lijdzaam, allen en een spoor Liep verloren. Maar door duivels bezeten herkende ik Als waarheid wat ik uit mijn dromen wist, Wat de vrouw herleidde tot metgezel. 30[regelnummer] Wij namen geschenken mee En ik gaf je de naam van een of andere struik. Toen ergens stilte lag tussen dag en nacht Maakte de liefde haar vrij van alle andere liefde. Randen van steden, kringen van rubber, en mensen 35[regelnummer] Die het goed met je menen, met alle monden tegelijk Hun maten en gewichtigheid. En aldus alles herhalend, als lijfeigene lerend, In het doffe vallen van vele opstandige engelen. Zie en gil. De liefde werd begraven 40[regelnummer] En eeuwen na de vis was het de zoete jager die overwon. Zoals wij over helden spreken, in de herinnering Aan een firmament vol regenbomen. Het leven zijn zij ontkomen, aan ons zijn zij ontgroeid. [pagina 68] [p. 68] Ik noem hem met wat hij noemt: namen 45[regelnummer] Die iedereen je kan ontnemen. Ik denk niet en niemand nadert. En mijn verzadiging. Als een vreemde verwante Voor het eerst begrijp ik dat de smart niet overgaat, Dat ik honig haal uit een stervend ras 50[regelnummer] Van systemen die de metalen bedaren. Het zien van een amandel betekent dat de gekwelde Verlichting vindt maar dat de dood blijft nawerken. Ik smeek om een liefde die me in beslag neemt, Het bezweren van een ouderdom die in ons knaagt 55[regelnummer] Sperma spuwend, sporen die ons overwinnen. Want niemand wordt geroepen maar iedereen gedwongen. Vorige Volgende