Mijn tegenstem(1975)–Hugues C. Pernath– Auteursrechtelijk beschermdGedichten 1966-1973 Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] De hovaardigheid En aan de waarheid, en aan dit leven Dit geloven in wat liegt en lafheid deelt. Uit de dwingende dagen van de weemoed Ben ik teruggekeerd, rouwend en drachtig 5[regelnummer] En droef en dwaas als een kind, tijdloos geklonterd Aan de steriele strengen van het wederwoord. De droom die men vergeet, deze stad, dit land Niets heb ik uit het gebed vernomen. Ik beoog de onrust niet Noch het stampend vluchten voor de terging 10[regelnummer] Want aan het vragen kwam al lang een einde. In jou en mij schuilt slechts één willen, En één kunnen en één luwen. Eén heerschappij Waarin wij beiden leven en nimmer zullen sterven. En waar ik alleen, alleen maar hoor 15[regelnummer] En zie en spreek alsof ik de wortelloze woeker was Van een vreemdsoortig gewas dat nergens gedijt. Zo blijf ik de doorreizende, naakt en verdeeld Binnen het bereik van de gruwel. Mijn stilte zal niet breken, aan het liplezen 20[regelnummer] Aan wat voorbij is, ben ik ontwend. Ik verwacht de regen, maar met mijn eerbied Voor een taal die ik nooit zal spreken Verbeur ik de speer en de spons, en erken ik Onzeker maar gelovend, een benaming in alle geslachten. 25[regelnummer] En als een vreemdeling in dit nieuwe Huis Verzaak ik aan de morbiede stuiptrekking van het kruis. Vorige Volgende