Een dichter verliefd. Brieven van Jacques Perk aan Joanna C. Blancke
(1939)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend
[pagina 31]
| |
Oud-Over 15 Aug: 81.- Lieve vriendin:
Gisteren heb ik je een woesten brief geschreven, door de herinnering aan den 15en dag der laatste maanden ingegeven. Gelukkigerwijze is hij niet vertrokken en ben ik in de gelegenheid gesteld hem te vernietigen. Bij het herlezen scheen hij mij vol frazerij, ofschoon ik zeker weet, dat hij innig goed gemeend was. Ik verontschuldig dit echter, nu ik bedaarder ben. Gisteren was ik hoogst overspannen door het gemis aan nachtrust, waarvan een vischpartij met onzen broeder de oorzaak was. Wij waren te half drie reeds op den been en verschalkten een regenachtige zon. Ik wensch je echter toch gaarne op dezen dag eenige woorden toe te richten, omdat dit lange zwijgen en het gestadige denken mij te machtig wordt. ‘Laat die philippine-correspondentie maar uit zijn: ik ben zoo moê’ - was de inhoud van je laatsten brief. Het verzoek om ‘die’ phil. briefwisseling af te breken, hield, dunkt mij, niet het verbod in van alle briefwisseling... althans, ik zou dit zoo gaarne gelooven. Ik meen je vriendschap nog niet te hebben verbeurd en ons laatste samenzijn in deze woning, alsmede ons afscheid en ook de onderteekening van je ‘vermoeid’ briefje, bevestigen mij in de overtuiging, dat er voor wederzijdsche genegenheid plaats in onze harten is. En waarom zouden wij - zonder aan die genegenheid dieper beteekenis te hechten dan haar toekomt - daarvan geen blijk geven, door nu en dan van gedachten te wisselen? Wij zijn te na verwant, te zeer verzwagerd, wij zullen te veel in elkanders nabijheid zijn, dan dat eene matige sympathie en onderlinge waardeering van elkanders gezelschap niet hoogst wenschelijk en schoon is. Wij kunnen vertrouwelijk als broeder en zuster met elkander verkeeren. Dit zij de grondtoon onzer verhouding, die voor mij althans edeler wordt en luister verkrijgt, doordien ons tóch niet hetzelfde bloed doorstroomt. Is dit niet mogelijk? |
|