Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] CVII Aan de sonnetten Sonnetten! nu der menschen oog zal staren Op u, en elk zal vonnis wijzen mogen, Die denkt, nu bigglen tranen uit mijne oogen, Die, in de toekomst, lof en schimp ontwaren. Daar zijn er, die als schoonheid niet gedoogen, Wat zich als grootsch hun niet wil openbaren, - En wijken zie ik reeds, in breede scharen, Wie 't schoone in 't kleine alleen houdt opgetogen. Daar zullen menschen zijn, die op u wijzen, Als dat, waar zij geloof en liefde aan stieten.... Sonnetten! zelden zal men u slechts prijzen. Die zal u dom en onbegrijplijk noemen, En gene als boos en goddeloos verdoemen.... Sonnetten, klinkt! U dichten was genieten! Vorige Volgende