Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] CIV Aan den lezer I ‘Het is des dichters roeping te vermaken, Te spreken tot verstand, herinnering En tot het dichter-hart, dat elk ontving, En nooit het Schoone en Goede te verzaken.’ Zóo is de leer. Maar zult ge 't in mij laken, O, lezer, dat ik eigen wegen ging: Op eigen wijze, omdat ik moet, bezing Al wat mij machtig treft, en 't hart doet blaken? Wellicht heb ik, wanneer ik zong om 't zingen, En niet om lof, als loon, mijn zangen dichtte, Tòch aan een roeping, onbewust, voldaan; Wellicht, schoon ik tot ú mij nimmer richtte, Gevoelt gij, wat mij trof, ook ú doordringen: Neem dáarom, als ze zijn, deez' liedren aan! Vorige Volgende