Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] XCVII De dooden-akker Om 't kleine gods-huis rijst een krans van kruisen, Van eeuwge bloemen, wort'lende in de groeven; En de airen van dien akker hooren 't suizen Van 't luwtje, dat de klachten draagt der droeven. Paleizen van geluk kwam hij vergruizen, De strenge dood, die leeft van ziels-beproeven, En deed de dooden in paleizen huizen, Waar zij geluk noch ongeluk behoeven. Hij brak den mensch van ziel en stof voor immer, En schonk aan graf en stof een eeuwig leven, Want al, wat niet te splitsen valt, sterft nimmer. Vóor het bestaan is 't heel verleên te vinden, En de eindelooze toekomst ná het sneven: Wij rusten langer dan wij 't leven minden! - Vorige Volgende