Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] XCIII De forel Gelelijk een schaduw grauw, schiet de forel, En schielijk, uit den zwarten nacht der steenen, En ijlt den bergstroom ver vooruit, verdwenen, In 't rimplend zonlicht, dat daar flikkert schel. En zie! ginds springt zij uit de klare wel, En glanst van zilver, door den dag beschenen, Doch plonst, dat vlokken spatten om haar henen, Terug, in 't vlietend sneeuw, dat voortschiet snel. Gelijk de stroom zijn schubbig eigendom, Zoo bindt de baan, die ieder is beschoren, Den mensch, als hij zijn roeping wil vergeten. In 't water vindt de visch 't geluk alom En vrijheid, die daarbuiten gaan verloren: Geluk wordt deugd, ervaring vormt geweten. Vorige Volgende