Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] XCII Twee rozeblaadjes Zie, hoe de beek langs enge boorden schiet, En 't rozeblaadje met zich mede-draagt, Dat vroolijk langs den harden oever vliet, En draait en wendt, naar 't aan zijn hart behaagt. Dat andre zoekt de grauwe rots, waar niet Die domme beek zijn vrijen wil belaagt; En toen 't uit vrije keus te bersten stiet, Had het zich tòch tot volgen niet verlaagd: Tot iets wordt door zijn aard bestemd, wat leeft; Dat iets verrichten kán het, want het moet, En 't voelt zich vrij in 't slaaf-zijn van een wet; Slaaf, wie zich tegen wat hij moet, verzet, Maar vrij de wil, van wie al willend doet Den wil van wat geluk en vrede geeft! Vorige Volgende