Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] LXXXVII De scheper Een zee van golvend purper, in verbazen En ademloos, verstijfd - als waar' zij dood - Bij 't zien van 't eindloos-vlammend avond-rood... Zóo schijnt de heide, waar wie honig lazen Met de' avond-last langs bloem en purper razen, Om niet te keeren, vóor de nacht ontvlood. - En, scheidend, houdt de delling in haar schoot De blanke heerden, die al ruischend grazen: De waaksche wolf, die zich geen wolf betoont, Likt speelsch de staf-en-handen van den herder, Die twintig kudden eenzaam heeft gehoed; En met een blik, waarin de liefde woont, Drijft hij de wit-gewolde wolkjes verder.... En ziet naar hen, de heide en de' avond-gloed. Vorige Volgende